‘People often claim to hunger for truth, but seldom like the taste when it’s served up.’
George R.R. Martin
‘Er zijn mensen die alleen deugdzaam zijn omdat de kansen tot ondeugd ontbreken.’
Napoleon Bonaparte
Ik woon in een klein dorpje, eigenlijk een gehuchtje, met net iets meer dan duizend inwoners naar mijn inschatting. Ik woon hemelsbreed hooguit een kilometer van de plek waar ik geboren ben. Ik heb een tijdje in Zwolle gewoond, maar was bij tijd en wijle meer op de boerderij te vinden dan in mijn flatje, dat in de destijds ruige buurt Holtenbroek stond. Natuurlijk heb ik in mijn Nijmeegse tijd dicht bij het ziekenhuis gewoond, maar als het werk er voor mij vrijdags opzat, rende ik zo snel als mijn korte beentjes mij konden dragen – en mijn oude Ford Scorpio mij kon rijden – terug naar de boerderij. “Terug naar de normale wereld”, zei ik eens tegen mijn opleider. Hij kon er niet om lachen. Het ouderlijk huis, waar mijn vrouw en ik het verbouwde woondeel – waar ‘opoe’ vroeger woonde – als weekendverblijf tot onze beschikking hadden. Ik heb er tot op mijn 40e gewoond, en onze oudste twee kinderen zijn er geboren.
Die weliswaar rekbare, maar tevens ondeelbare navelstreng zal ik niet van een vreemde hebben. Mijn ouders hadden het oude woongedeelte eigenlijk voor zichzelf verbouwd, maar hebben er niet langer dan een dag ‘gewoond’. Om daarna terug te gaan naar hun eigen kleine woonhelft. Daar voelden ze zich thuis, en daar waar men zich thuis voelt, daar moet men blijven.
Vroeger, op de veilige boerderij, was het leven eenvoudig. En het was veilig. De boerderij was het ondoordringbare fort dat ons beschermde tegen de buitenwereld, en waar alleen de ons goedgezinde mensen binnen mochten komen. De ons minder goedgezinde mensen zouden het zich niet in hun hoofd halen om dat te proberen. Dat was onze reputatie in het dorp, en ik geloof dat daar niet veel aan veranderd is: ‘Van die Bont’n ku’ij alles krieg’n, maar o wee aij ze teeg’n oe hebt.’
Mijn vader keek vanuit dat fort wel graag naar buiten. Elke avond na het melken van de koeien kwam hij steevast in de kleine woonkeuken om het journaal te zien, en om tien uur ‘s avonds keek hij zonder uitzondering Brandpunt. En dan moest het stil zijn. Tussendoor ging hij even bij de ‘varkens kiek’n’ om te zien of alles rustig was in de stal en of alle dieren er wel goed bij lagen. En natuurlijk was de week niet compleet zonder het oordeel van G.B.J. Hiltermann: op zondag om 12:00 werd iedereen – of ie nu wilde of niet – bijgepraat over de ‘De Toestand in de wereld’. Nu zou je het een podcast noemen, maar toen was het nog gewoon G.B.J. Hiltermann op Hilversum 1.
Wie het waagde ongevraagd en ongewenst het fort binnen te dringen kreeg een behandeling die ze niet licht zouden vergeten: een opsporingsambtenaar die kwam controleren of alle dieren wel juist werden geregistreerd, werd opgesloten in een kamer en mocht er pas weer uit als hij klaar was. Hij kreeg geen begroeting, geen koffie en geen toegang tot het toilet. Toen hij klaar was en tegen mijn moeder zei dat hij ‘niets kon vinden’, keurde ze hem geen blik waardig: “Doar is de deurre. D’r uut, en d’r nooit meer in.”
Toen een ambtenaar kwam controleren of er wel een put onder de mestplaat zat, maar die niet kon zien omdat er regenwater op stond, zei mijn vader tegen hem, terwijl hij een paar stappen in zijn richting zette: “Ik kan oe d’r wel ém op de kop in hol’n, dan ku’ij zelf goed zien woar ‘t gat zit.” Het mannetje trok wit weg en vluchtte met de staart tussen de benen. Om daarna terug te keren met twee politieagenten – toen nog de gemeentepolitie – die mijn vader vermanend toespraken, om daarna zelf de volle laag te krijgen. En men vervolgens gevieren naar de mestplaats liep, de muizige ambtenaar op veilige afstand van mijn vader, dribbelend achter de twee uniformen, om bij de mestplaat bevestigd te zien dat deze inderdaad vol water stond, waarna mijn vader tegen het drietal zei: “Doar zit ut gat. Mu’k o’leu d’r nog ém inhol’n?” Dat hoefde niet, zowel de heren van de Hermandad als de ambtenaar waren overtuigd. De laatste heeft zich nooit meer laten zien.
Mijn moeder, niet veel groter dan één meter vijftig, die met een bezem twee politieagenten op de vlucht joeg, door eerst een van de agenten met de bezem te lijf te gaan, en nadat deze schielijk de auto ingevlucht was om zo snel mogelijk weg te komen, daarna nog een deuk in de motorkap van de politieauto te slaan. En dat omdat mijn vader niet wilde blazen, aangezien hij nooit alcohol dronk. Het was nadat hij kinderen van het feestje ter ere van de verjaardag van mijn zusje had weggebracht, en het niet kon laten de achter hem rijdende politieagenten te provoceren door een paar keer te slingeren. De fout die de geüniformeerden heren maakten, was hun auto bij ons op de oprit te parkeren, binnen het territorium van mijn ouders, en hem vervolgens probeerden te commanderen. Dat valt over het algemeen niet goed in onze familie. Ze kwamen niet meer terug, zeer waarschijnlijk omdat ze de hoon en spot vreesden van hun collega’s, als ze zouden moeten vertellen dat ze door een boerinnetje van amper één meter vijftig lang, gewapend met een bezem, op de vlucht waren gejaagd. Het leverde haar de bijnaam op van mijn jongere broer: de ‘hellige geest’. Nee, niet heilig. Hellig.
Als je behoorde tot de groep mensen die bij ons thuis welkom waren, kon je alles van mijn ouders krijgen. Timmerlui, arbeiders en scholieren die in het weekend hielpen, werden goed behandeld, goed betaald en het kwam hun aan eten en drinken niets te kort. Ze kwamen graag, en het was bij ons thuis altijd een komen en gaan van mensen. Er werd gepraat, gedronken, gerookt en heel veel gelachen. En met enige regelmaat ook hevig ruzie gemaakt, waarbij we elkaar met ook regelmatig te lijf gingen. Daar is niets mis mee, zolang er geen doden en gewonden vallen.
Als je behoorde tot de groep mensen die in ongenade waren gevallen of die volgens mijn ouders niets te zoeken hadden op hun boerderij, het fort van de Bontes – lieden zoals ambtenaren, controleurs en politieagenten, eigenlijk eenieder die dacht ze de wet voor te kunnen schrijven – viel je een ijskoude en ronduit vijandige behandeling ten deel, en mocht je soms blij zijn als je tijdig het vege lijf kond redden. Mijn beide ouders waren enigszins explosief van aard, iets dat mij ook niet helemaal vreemd is, en wat ik nu bij mijn jongste zoon ongepolijst terugzie.
Bij ons graasden de geiten – hobbydieren – in de berm langs de weg, iets wat volgens een passerende agent niet verantwoord was, hoewel dit al tientallen jaren het gebruik onder de boeren was. Het kwam tot een hevige woordenwisseling waarbij ook de zwarte herdershond van mijn ouders zich niet onbetuigd liet. Waarop het heerschap in uniform meende te moeten dreigen met dat hij “de hond dood zou schieten als mijn vader hem niet bij zich zou houden.” De herinnering aan mijn vader, die ik wit zag worden van blinde woede, iets dat maar zelden gebeurde, en de blik in zijn ogen toen hij het zware busdeksel pakte en liet weten dat “det dan ok wel ‘t leste is wa’ij doet.” De agent liet zijn pistool in zijn holster. Ik denk dat dat heel verstandig was. Mijn vader en zijn hond waren onafscheidelijk, en het doodschieten van de Pluto van dienst had zijn gezondheid beslist geen goed gedaan.
Mijn ouders waren duidelijk. Heel duidelijk.
Je deugt of je deugt niet.
Op de ochtend van zes november 2021 verslaap ik me terwijl mijn zoontje van tien moet volleyballen. We lopen samen de sporthal in, en natuurlijk heeft de volgzame en kritiekloze massa weer massaal het mondkapje opgezet, het mondkapje als teken van de deugdzaamheid. Mijn zoontje, innemend, gevoelig maar ook een scherpe waarnemer, kijkt ongemakkelijk en wat angstig om zich heen: “Waarom heeft iedereen weer een mondkapje op, papa?” De intense woede borrelt in mij op als ik om me heen kijk: “Omdat we geregeerd worden door een aantal enorme zelfingenomen klootzakken, die nog te stom zijn om voor de duvel te dansen, Boris.”
Even verder op staat de typische deugmensch, warrig baardje, mondkapje op, joviaal te controleren op de QR-code: “Helemaal goed hoor, u mag naar binnen! U krijgt nog even een stempeltje, dan hoeft u niet steeds de pas te laten zien.” En geloof het of niet, de kleur van het stempeltje is geel. God houdt er soms een morbide gevoel voor humor op na. Ik mag niet naar binnen om mijn zoon naar de kleedkamer te brengen, ook al weet hij de weg niet. Ik explodeer inwendig, maar ik weet het te beperken tot de opmerking dat hij zich “de ballen uit zijn broek zou moeten schamen.” Meer stennis wil ik niet maken waar mijn zoon bij is, en met de allergrootste moeite weet ik me verder te beheersen. Een man van in de dertig naast hem overweegt nog iets terug te zeggen, maar ziet er toch maar vanaf. Ik had geen kort lontje meer, het lontje was opgebrand.
Ik bel, nog nauwelijks bedaard, een van de ouders die op deze dag rijdt om te vragen of zij even wil controleren of Boris inderdaad de weg naar het team heeft gevonden. Daar heeft ze blijkbaar niet heel veel zin in, maar na enkele opmerkingen is het haar duidelijk dat ik vandaag geen bijster goed humeur heb. Ik vertel haar ook al vast dat als zij hier verder aan mee willen werken, mijn zoontje geen wedstrijden meer speelt, en dat ik niet meer rij.
“Oh, dus je vindt dat omdat jij geen QR-code wilt halen, wij hier ook niet mogen zitten? Dat ben ik niet helemaal met je eens.” Het standaardantwoord van mensen die met ongemakkelijke waarheden geconfronteerd worden, als probeerden zij zuur geworden melk als karnemelk te verkopen. En ze had het goed gezien. Ik kan mijn minachting voor haar niet verbergen, en mijn antwoord zal ze niet licht vergeten:
“De mensen die hier aan meewerken, zijn minstens even erg als degenen die dit systeem invoeren. Jullie zijn geen haar beter dan de Duitsers die het wel best vonden dat de Joden niet op een bankje in het park mochten zitten, en later helemaal niet meer in het park mochten komen. Echt, jullie zijn geen haar beter. Jullie zijn de neue Übermenschen, ik de nieuwe Untermensch…”
Ik confronter haar met de uitspraak van Einstein: “The world will not be destroyed by those who do evil, but by those who watch them without doing anything.” (De wereld zal niet vernietigd worden door hen die kwaad doen, maar door hen die toekijken zonder iets te doen.)
Het blijft stil aan de andere kant van de lijn. Ik verbreek de verbinding en krijg na enkele minuten een kort berichtje: ‘Boris is op het veld.’ Daarna rij ik terug naar huis.
De afgelopen maanden heb ik veel over me heen gehad. Dat heeft zijn uitwerking niet gemist, en meer dan ooit realiseer ik me dat mijn ouders gelijk hadden: de mensheid valt in twee categorieën uiteen: zij die deugen, en zij die niet deugen. Het enige waar ik echt spijt van heb is dat ik 25 jaar van mijn leven verspild heb om een goede dokter te worden, naar nu blijkt voor al die mensen die nu klakkeloos en kritiekloos aan deze segregatie meewerken, actief of stilzwijgend. Het is de grootste fout die ik in mijn leven gemaakt heb. Het overgrote deel van deze mensen was het niet waard. En zijn het niet waard. En zullen het nooit waard zijn. Moreel uitschot, niet de moeite waard om ook maar een minuut aan te verspillen.
Ik had niet gedacht dat ik dat ooit zou zeggen.
En ondertussen stromen de ziekenhuizen en intensive care’s vol met gevaccineerden. Ik ben in de unieke omstandigheid dat verschillende verpleegkundigen – en sommige artsen – me op de hoogte houden van wat er werkelijk gebeurt in de ziekenhuizen. En wat ik hoor is alarmerend. Ambulances die met ernstig zieke mensen naar ziekenhuizen buiten de regio moeten rijden, en daarmee niet beschikbaar zijn voor de eigen regio, terwijl ze toch al een tekort aan mensen hadden. Ambulances met patiënten die in de garage moeten wachten omdat er geen plaats is voor hen op de SEH. Wederom her en der opnamestops omdat de SEH overstroomt, en er op de gang meerdere bedden staan met daarin mensen waarvoor geen plaats is op de afdeling. Verpleegkundigen die mij vertellen dat ze in elke dienst een tot twee mensen tekortkomen, maar zelfs na smeekbedes via de WhatsApp er niemand komt, ook niet als hen dubbel salaris wordt beloofd. En als ik deze mensen mag geloven, ligt het aandeel gevaccineerden inmiddels rond de 80%. Alles op de vaccinatiekaart gezet en kansloos verloren. En nu met minder bedden op de afdeling en de IC in vergelijking met voor de crisis, omdat het personeel ontbreekt, en dat terwijl het grootste ziekteverzuim – klassiek het hoogst aan het eind van de herfst en in de winter – nog moet komen.
I couldn’t care less. Vele van mijn voormalige collega’s hebben dolenthousiast meegewerkt aan het invoeren van deze medische segregatie, gebaseerd op het al of niet ter beschikking willen stellen van het eigen lichaam aan de Staat. Zonder zich ook maar een moment te verdiepen in de materie. Zonder zich ook maar een moment te realiseren dat Big Pharma het voor de zoveelste keer lukte zijn smoezelige koopwaar te verkopen als wetenschap. Zonder zich ook maar een moment te realiseren welke enorme schade ze veroorzaken aan het vertrouwen in artsen, door mee te werken aan dit beleid en hierin zelfs het voortouw nemen. Zonder zich ook maar een moment te realiseren dat ze de geschiedenis laten herleven. En nee, wederom niet als willoos slachtoffer van een politieke stroming, maar door wederom voor de muziek uit te lopen. En blijkbaar vertrouwen op een pardoes in de regering neergedwarrelde schoolmeester, die zich nu draaiend en liegend uit de door hemzelf gecreëerde hopeloze situatie probeert te redden. Maar al koopt hij honderd miljoen mondkapjes van Van Lienden, of probeert hij de hele maatschappij stil te leggen met QR-codes, het falen van het beleid is onafwendbaar. A man must bear the consequences he deserves.
Toen ik de kans kreeg om deze uiterst conformistische medische wereld achter mij te laten, heb ik die kans met beide handen aangegrepen. Ik heb me al veel te lang en met de grootste moeite moeten schikken naar de grillen en de nukken van het Medisch Gilde. Ik ben erg duidelijk. Te duidelijk om te voldoen aan de voorschriften die te lezen zijn in het ongeschreven Handboek van het Medisch Gilde. Een van die regels luidt: “Gij zult zwijgen en uw collega’s niet aanspreken op hun verantwoordelijkheid.”
Ik vind het vreselijk dat mijn kinderen dit alles mee moeten maken. Maar anderzijds is het maar goed dat ze geen vijftig hoeven te worden om te leren dat onder het dunne laagje van voorgewende deugdzaamheid niets anders schuilgaat dan desinteresse, eigenbelang, morele zwakte en gebrek aan ruggengraat. Het vlees is zwak, de geest gedegenereerd.
Ik keer terug naar de indeling van de mensheid zoals mijn ouders die hanteerden: wie actief of passief aan deze tweedeling meewerkt, degenen die nu enthousiast en joviaal QR-codes controleren, spinnend van plezier door de nieuwverworven macht, degenen die hun biertje, hun festivalletje, hun etentje, hun voetbalwedstrijdje, hun bioscoopbezoekje of hun avondje uit belangrijker vinden dan vrijheid, lichamelijke autonomie en gelijke rechten voor iedereen, komen er bij mij niet meer in. Die mensen zijn niet meer welkom. Nu niet en de toekomst niet. Het enige dat ze van mij krijgen is een ijzig stilzwijgen en mijn diepe minachting. Als ik een hond had die ertoe in staat is, zou ik die op ze afsturen. Als ik een zwaar busdeksel had, zou ik dat als waarschuwing bij de voordeur leggen, naast de vijftand die er nu al staat. En indien gewenst wil ik ze alsnog de put onder hun eigen volgelopen mestplaat laten zien. Zodat ze verzuipen in hun eigen immorele mest.
Je deugt of je deugt niet.
Waar het zaken als autonomie, vrijheid en gelijke rechten betreft, is er geen tussenweg. Het is het één óf het ander. Je deugt of je deugt niet.
Ik observeer, ik registreer en ik documenteer. Niet voor mijzelf. Maar voor mijn nageslacht. Wie deugde er wel. Wie deugde er niet.
Het is zoals C.J. Hopkins zei: “Pick a fucking side, and stick to it.”
Je deugt of je deugt niet.