Loeikoeien

 

‘Het is geen kunst om boer te worden, maar om boer te blijven’

Deze week las ik een stuk van Wierd Duk in ‘De Telegraaf’ met de titel: ‘Hulplijn helpt boeren in geestelijke nood door onzekere toekomst: ‘Zelfdodingen hebben gigantische impact’.[1] In het artikel komt Esther Reinders aan het woord, die een hulplijn voor boeren heeft geopend en zo’n dertig keer per dag een luisterend oor biedt aan boeren die er geestelijk doorheen zitten. Dat boeren dat doen, zo stelt ook Reinders, is op zich al bijzonder want inderdaad, boeren doppen graag hun eigen boontjes, en velen van hen zijn het niet gewend om over hun angsten en zorgen te praten. Dat doen boeren niet. Die zorgen houden ze binnensharts, en hun angsten binnensmonds.

Dit artikel raakt me. Zoals alles me raakt als het gaat om boeren die het moeilijk hebben. Ik was en ben niet geschikt als boer, maar ik ben en blijf een boerenzoon, en ongeacht hoe ver men reist, en hoe anders het leven loopt, de boerenzoon in mij gaat nooit meer weg. De jeugd op de boerderij, met ouders die van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat aan het werk waren, heeft me gevormd tot wat ik nu ben. Het is zoals de tweede melkveelhouder (en psycholoog) die aan het woord komt, zegt: “Een boer komt niet thuis en laat de zorgen achter zich. Hij leeft op zijn bedrijf, boer ben je 24 uur per dag.”

En zo is het.

Een derde persoon die aan het woord komt is de veehouder Fije Visser. En vooral wat hij zegt, snijdt als een mes door mijn ziel: “Die telkens wisselende wet- en regelgeving, waardoor boeren niet weten waar ze aan toe zijn, is funest. De toekomst is onduidelijk, er is geen perspectief, dat vreet aan mensen. Stel, je zit al sinds vijf generaties op een levensvatbaar bedrijf, je legt je hele ziel en zaligheid erin en nu word je afgeschilderd als de grootste vervuiler ter wereld en de bank wil je ook nog eens geen geld meer lenen omdat je dicht bij een Natura 2000-gebied zit. Je wilt niet weten wat dit met die gezinnen doet. Die mensen zitten vaak helemaal klem.”

Elke twaalf dagen een boer die uit het leven stapt. Elke twaalf dagen.

Dat is wat vele jaren van zwabberend en zwalkend beleid heeft opgeleverd, veroorzaakt door vele opeenvolgende bureaucratische sprinkhanenplagen.

En dan denk ik terug aan wat ik een week eerder las over de nieuwe campagne van ‘Wakker Dier’. Zij bedachten een nieuwe slogan: de kreet ‘boeren houden van koeien’ zou ‘Liegebeest’ moeten worden. Zij roepen op om ‘koeienluider’ te worden. Want zij ‘pikken de mooie praatjes van de zuivelsector niet langer’. De foto laat een grazende koe in de wei zien, waarvan de ribben zichtbaar zijn en de heupbotten uitsteken, met een groot uier dat er op duidt dat het bijna melktijd is.

Ik weet niet heel veel van koeien, maar wel genoeg om te zien dat er met deze koe weinig aan de hand is. Zeker teert een koe in op haar vet- en eiwitreserve in de periode dat ze gemolken wordt. Net zoals moeders die borstvoeding geven dat doen. Maar dat is niet waar je de gezondheid van een koe op beoordeelt, net zomin als die van een zogende moeder. Je beoordeelt de gezondheid en het welbevinden van een koe op het feit of ze graast en herkauwt, of de vacht glanst en of ze een goede consistentie van de ontlasting heeft. Is die te dun, krijgt ze te veel eiwit, en wordt er mais of hooi bijgevoerd. Om het interen op de reserves zoveel mogelijk te voorkomen, worden koeien ruim gevoerd, en krijgen een gevarieerd dieet zoals kuilvoer en mais, aangevuld met krachtvoer. Doe je dat niet produceert de koe minder melk. En ook een koe die niet gezond is geeft minder of zelfs helemaal geen melk, en dus doet de boer er alles aan om de koe het naar de zin te maken. En over het algemeen krijgt een koe een keer per jaar een kalf, en wordt ze in de weken ervoor ‘drooggezet’, zodat ze bij kan tanken en weer meer vlees op de botten krijgt.

Wat ik ook nog weet is dat er verschillende koeienrassen zijn. Mijn boer was een ‘zwartbonte’ boer, en zijn neef een ‘roodbonte’ boer. Er zijn niet veel boeren die beiden hebben. Moderne zwartbonte koeien zijn groot, geven meer melk en hebben minder vlees op de botten. Zo zijn ze gefokt. Ze worden voor de melk gehouden en niet voor het vlees. Oudhollandse zwartbonte koeien waren kleiner, hadden meer vlees op de botten en gaven minder melk. Mijn vader had meer met dat type koeien, maar moest ook met zijn tijd mee. Omdat de burger zijn glaasje melk ook graag betaalbaar houdt. Ook de vegetariërs van wakker dier. Voor roodbonte koeien geldt hetzelfde als voor de oudhollandse koeien. Meer vlees, en minder melk.

Ik vraag me af of er wel een van de ‘koeienluiders’ weet dat dit onderscheid bestaat. Of kan ik ze beter ‘loeikoeien’ noemen. Ik denk dat dat de lading van deze mensen veel beter dekt. Loeiende koeien.

Mijn vader zag onmiddellijk als er iets mis was met een koe. Als de koe na het afkalven plotseling moet omschakelen naar de hoge melkproductie, die in de eerste dagen na het afkalven op gang komt, kan ze een acuut tekort aan calcium krijgen: acute melkziekte. Mijn vader zag het meteen, voelde aan de oren van het dier om te zien hoe het met de temperatuur gesteld was, en zorgde dat het dier kreeg wat het hebben moest. Hetzelfde geldt voor ‘slepende melkziekte’, een acuut tekort aan calorieën na het starten van de melkperiode.

In mijn jonge jaren kwam er een beroepsmilitair een keer per jaar langs om de koeien te bekappen. In het voorjaar, nadat de koeien al een tijdje in het land hadden gelopen, omdat dat hun hoeven zachter maakte. Hij kapte ze uit de hand: dat wil zeggen, hij tilde de poot op en legde die op zijn knie, en ‘kapte’ de koe met twee vlijmscherpe messen, een voor de linker kant van de hoef, een voor de rechter. Problemen met de klauwen werden onmiddellijk geconstateerd en behandeld. Dat waren er overigens maar weinig.

Hij had twee zoons die boer wilden worden, maar dat niet konden omdat hun vader geen boer was. Na zijn pensioen zorgde hij dat dat alsnog gebeurde. Hij kocht met steun van de Duitse regering een boerderij in het vroegere Oost-Duitsland, bouwde daar een grote ligboxenstal, en reed maandenlang door Europa met een trailer achter zijn Mercedes diesel om koeien te kopen voor de nieuwe boerderij. Een ‘kearl van iezer en een kearl van stoahl’. Voor geen kleintje vervaard, al was hij zelf niet zo groot. Maar niet gezegend met de ervaring en de ‘klinische blik’ die mijn vader wel had.

Ter ere van het 25-jarig huwelijk van mijn ouders regelden wij als kinderen een bezoek in Duitsland van enkele dagen, om te zien waar onze voormalige koeienkapper terecht was gekomen. Mijn ouders verbleven in een hotel, mijn vriendin en ik in een oude woonwagen op de boerderij zelf. Toen we op de boerderij aankwamen lag er een koe apart in een weiland die niet herkauwde, en zelfs niet wilde drinken. Mijn vader zag het en zei tegen de nieuwbakken boer: “Die koe, die’s nie goed. Die hèf sleppende melkziekte’. Die man reageerde kortaf: de dierenarts was geweest, en dat zou het niet zijn.

Maar het was wel zo.

Pas na vele jaren als neuroloog besefte ik dat mijn vader had, wat ik na twintig jaar in de neurologie ontwikkeld had. Hij keek naar koeien en varkens, zoals ik naar mensen keek, en onmiddellijk wist wat er mee aan de hand was.

Mijn vader beleerde de ‘vaarzen’, de jonge koeien die voor het eerst gemolken werden, op een stal met een rooster van zo’n 60cm breed, en een stukje betonvloer van 20cm erachter. Mijn vader die een koe vrijwel nooit een schop gaf, ook al kreeg hij zelf regelmatig een trap van een jonge koe, die zich nog niet direct kon vinden in dat rare ding dat aan de uier hing. Simpelweg omdat er zo weinig ruimte was achter de koeien dat de trappen nauwelijks te ontwijken waren. “Da’s ’n teken van onmacht”, zo zei hij, iets dat hij ook zei als ik weer eens de hemel naar beneden vloekte als ik het melkstel uit de stront moest vissen, als een koe zich daar met een welgemikte trap van ontdeed in het weiland.

Mijn vader, die ’s avonds, als het melken gedaan was, soms wel een uur op de dam van een weiland stond te kijken naar de ‘pinkies’, de jonge koeien die voor het eerst gedekt werden door ‘de bolle’, om te zien of hij zijn harem wel goed bediende, en of het met de kudde wel goed ging, of ze wel water konden drinken en of ze nog genoeg gras hadden. En als dat niet zo was, bij gebrek aan gras, bijvoerde met heerlijk geurend hooi. Want mijn vader had een hekel aan slecht hooi. Hij trok er een pluk uit en rook eraan. Goed hooi ruikt heerlijk, slecht hooi ruikt muf. Dat verschil ruik ik nu nog als ik het opschrijf.

Eén stier deed dat niet. Wellicht was hij te lui, wellicht een twijfelhomo of een stier met genderdysforie. Die termen kenden we toen nog niet, maar wellicht was de bewuste stier zijn tijd vooruit. Hoe dan ook, de vaarzen werden niet drachtig, en dus verdween de stier van het toneel om plaats te maken voor een echte man. Die een jaar lang in het paradijs leefde met zijn harem van zo’n 30 bevallige jonge zwartbonte dames, die hij een voor een bevruchtte. En als hij zin had, soms wel twee keer per dag. Om daarna afgemest te worden, en voor goed getrainde en malse biefstukjes zorgde. Zoals dat al eeuwenlang gebeurt.

Mijn moeder, die kalveren soms zo tam kreeg, dat ze later amper de wei in te krijgen waren, omdat ze met de kop tegen je aan bleven stoten, omdat ze nog langer achter de oren gekrabt en gekriebeld wilden worden, en over hun lange neus geaaid. Mijn moeder die weigerde ook maar iets te eten van het eerste bonte varken dat geslacht werd, omdat zij hem zo verwend had met lekkernijen, dat ze al begon te knorren als ze mijn moeder in het vizier kreeg, en met zich met wilde bokkensprongen melde aan het hek van de kleine ‘brink’, tussen de ‘dèle’ met de koeien en de varkensschuur. Helaas was het dier door al die lekkernijen zo dik geworden dat het niet drachtig werd, hoe ‘de beir’ ook zijn best deed. En dus uiteindelijk toch naar de slacht ging. Mijn moeder was er ziek van.

Zelf werd ik door een toenmalige vriend gevraagd om te komen kijken bij een boer die een stuk verder bij hem in de buurt woonde in de polder. De man was wethouder, maar zorgde bijzonder slecht voor zijn dieren. De kalveren waren broodmager en liepen over het gangpad van de stal, er stond een paard dat vel over been was, en in de wei stonden vleeskoeien die geen sprietje gras te vreten hadden, en met doffe ogen en een grauwe vacht apathisch in de wei stonden. Met hun broodmagere kalveren die niet genoeg melk te drinken kregen omdat de koeien die niet meer voldoende aanmaakten. Een bijzonderheid, want het je in de buurt begeven van een Blonde Aquitaine met een kalf is niet zonder gevaar. Die houden niet zo van pottenkijkers en laten dat vaak op niet mis te verstane wijze merken.

Ik wist niet wat me te doen stond, en belde mijn vader. Mijn vader die een Godsgruwelijke hekel had aan alles wat hem wilde betuttelen en commanderen, en de inspecteurs van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming tot in het diepst van zijn ziel minachtte. Op dat moment zei hij iets dat ik nooit verwacht had: “Dan m’uij die Inspectie bell’n. Want dèt kan zo nie”. Ik kreeg de grootste ruzie met de dijkwachter die poolshoogte kwam nemen, en bijna kwam het tot een handgemeen. Ik bemoeide me met zaken die me volgens hem niks aangingen. Het liet me koud, en zoals ik dat toen al kon sloeg ik hem met woorden zo hard om de oren dat hij uit mijn buurt bleef: “As ie een kearl u wes waa’n, ha’ij dèt al lange zelf ‘u doan. Toen ha’ij een grote bek mun’ hemm’, now ku’ij um better dicht hoal’n.”

De inspectie kwam met twee aardige kerels, beiden van boerenafkomst, en namen twee grote wagens vol met hooi mee. Hoofdschuddend liepen ze over de boerderij. Zo ging je niet met dieren om, hadden ook zij in hun jeugd geleerd, en liet enkele dieren afmaken omdat ze niet te redden waren.

Dát was mijn vader, die zijn minachting voor de ambtenaren van de inspectie opzij zetten als een andere boer niet goed voor zijn dieren zorgde. Dát was de eer van een goede boer te na. Zo hoorde een andere boer niet voor zijn dieren te zorgen.

En terwijl mijn vader en moeder tot ’s avonds laat nog aan het werk waren, fietsten ‘de burgers’ op hun dooie gemakje langs onze weilanden en onze boerderij, genietend van het uitzicht over de landerijen en de geur van net gemaaid gras. In de schaduw van de eiken die naast de weg stonden die naar onze boerderij leidt. Mijn vader stond er af en toe met verwondering naar te kijken: “Vrogger deu’n ze uut armoe, now uut weelderigheid.”

Mijn vader, die op zijn 14e de boerderij overnam omdat zijn vader overleed. Met handen zo groot als kolenschoppen, simpelweg omdat ze nog niet volgroeid waren op het moment dat hij het zware boerenwerk over moest nemen, in de tijd dat er nog geen kuilvoersnijders en tractoren waren. Op een leeftijd dat ik nog amper wist dat mijn neus van voren zat en mijn kont van achteren. De leeftijd waarop vele van de groene sneeuwvlokjes van Wakker Dier in de tweede klas van het voortgezet onderwijs braaf hun bleke neusjes in de boeken stopten, en al knerpten als ze twee proefwerken op één dag hadden. Want dan werd het lastig om nog even te ‘gamen’ voor de pianoles of de hockeytraining.

Mijn moeder die op haar 19e, voordat ze begon aan een lange werkdag op het naaiatelier, om 5:30 opstond om het cement te bikken van oude stenen waarmee hun nieuwe huis gebouwd moest worden. Omdat ze niet genoeg geld hadden om nieuwe stenen te kopen Op een leeftijd waarop deze groene elitaire weekdieren van Wakker Dier zich bezatten op de Sociëteit van hun studentenverenigingen, zich sufneuken in achterkamertjes, zich vastlijmen aan tafels en schilderijen, tomatensoep op schilderijen gooien en kleurstoffen in fonteinen gooien. Dit volk heeft geen toekomst, niet omdat er geen toekomst zou zijn voor ze, maar simpelweg omdat ze te slap, te leeg en te lui zijn om iets van die toekomst te maken.

En nu stappen de loeikoeien van Wakker Dier op de fiets. Of in de ‘milieubewuste’ elektrische auto. Om te kijken of de boer wel goed voor zijn koeien zorgt. Iets dat verreweg de meeste boeren uit zichzelf doen, omdat ze van hun dieren houden, en wijs zijn met hun kuddes. En omdat hun dieren anders geen melk produceren. De Loeikoeien van Wakker Dier: arrogant en zelfingenomen ongedierte dat nog geen koe in de lactatieperiode kan onderscheiden van een koe die ‘droogstaat’. Nog nooit achter een kruiwagen gelopen en nog nooit een baal hooi opgetild. Waarvan bij sommigen de ribben zo duidelijk afsteken en de uier zo slap hangt, dat je je afvraagt of mais, hooi en krachtvoer ze nog wel kan redden. En anderen zo’n wilde blik in hun ogen hebben, dat je je afvraagt of ze misschien lijden aan de gekkekoeienziekte, en of de veearts niet gebeld moet worden om dat te onderzoeken. Klootjesvolk dat nog nooit een stier achter zich aan heeft gehad, om even ‘te dollen met de bolle’ of ‘te klieren met de stier’, zoals mijn jongere broertje dat zo kernachtig uitdrukte, toen hij bont en blauw bij mij op bezoek kwam. De stier had hem tegen de grond gewerkt, en beukte daarna op hem in, en hij had even gevreesd dat zijn laatste uur geslagen had.

Ik gun dit uitgeteerde en aan cerebrale wormen lijdende geteisem een stier die ze eens flink met de puntige horens bewerkt, om te laten zien dat hij goed gevoerd wordt, hoe stevig hij op de benen staat, hoe hard hij kan lopen, hoe hard zijn brede kop is, en hoe krachtig zijn nek is. Ik wil ze wel eens horen jammeren als ze een prikje met de grote hoorns van de stier in hun witte pronte kontjes krijgen, en ze met een grote boog en een fikse deuk in hun achterste uit zijn domein verwijderd worden. Ik zou ze, naar analogie van een jonge vaars, zo’n ongelofelijke trap onder hun achterste willen geven dat mijn klomp verstrikt raakt in het net verorberde zeewier, en de tofuklontjes ze als snotterbellen de neus uitspuiten.

Deze loeikoeien die naar muf hooi riekende mantra’s over ‘dierenleed’ tot in het oneindige herkauwen, en hun lasterpraatjes over boeren die slecht voor hun dieren zorgen, tot vervelens toe uitmelken. Totdat ze er kouwe oren van krijgen, te dun schijten en er ‘slepende melkziekte’ van ontwikkelen, die ze behoedt voor het uitvoeren van ook maar iets dat nuttig is en iets bijdraagt aan de wereld.

Beste loeikoeien van Wakker Dier: Ga wespen knuffelen of haaien aaien. Ga mieren neuken of ratten besnuffelen.

Maar donder op van het platteland met je grote bek en je arrogante smoelwerk, waar alleen maar dom geloei, gehinnik, geknor en geblaat uit komt over zaken waar je werkelijk geen muffe hooibaal verstand van hebt. Waarbij ik overigens hoop dat er een moment komt dat je alleen nog muf hooi te vreten hebt, omdat deze regering alle boeren het land uit gepest en getreiterd heeft.

En anders mag ik hopen dat de stier meer dan genoeg heeft van jullie geklier. En speciaal ter ere van jullie campagne uitbreekt, een hele lange aanloop neemt, en met een ongekend harde beuk van zijn grote brede kop jullie zo’n enorme opdonder geeft, dat jullie pas weer ver buiten de landsgrenzen met een harde smak op de grond terechtkomen. Zodat jullie in een keer zo Wakker worden als je nog nooit Wakker bent geworden.

De Loeikoeien van Wakker Dier: te weinig vlees gegeten en te weinig melk gedronken.

En al helemaal geen verstand meegekregen.

 

 

[1] Hulplijn helpt boeren in geestelijke nood door onzekere toekomst: ‘Zelfdodinggen hebben gigantische impact’ De Telegraaf, 25 mei 2023.