“De dominee en de hond verdienen de kost met de mond”, zei mijn eigenwijze maar soms ook erg wijze oude vader, een nuchtere en hardwerkende boer. Deze boerenzoon en dikke appel ligt dicht bij de, inmiddels helaas ter ziele gegane, boerenboom.
Behalve de dominee en de hond verdien ook ik de kost grotendeels met de mond. De mond die ik nu van onze politici en bestuurders moet gaan bedekken met een mondkapje. En ja, dat moet ook van Ernst Kuipers, een als arts vermomde bestuurder, hoogleraar gastro-enterologie, bestuursvoorzitter van het Erasmus Medisch Centrum en voorzitter van het Landelijk Netwerk Acute Zorg. Prototype krachtige leider, lang en slank, markant hoofd, scherpe blik, brede kaaklijn. Rustig en zelfverzekerd, zorgvuldig formulerend: zo ziet het volk zijn leiders graag. Ooit begonnen als maag-darm-leverarts, niet direct een medisch specialisme met een brede beschouwende blik op de geneeskunde of op de maatschappij, zeker niet wanneer men zich bedenkt wat het uitzicht is via de coloscoop, nadat deze bij patiënt van achteren naar binnen wordt geschoven. Nader beschouwd is dit niet een persoon waarvan men zou denken dat hij veel verstand heeft van infectieziekten. Ik vraag me sowieso altijd af hoe iemand zoveel verschillende functies allemaal naar behoren kan uitvoeren, maar het zullen mijn beperkte intelligentie en beperkte capaciteiten zijn die deze vraag doen opkomen. Maar het is een gedragspatroon dat vaker wordt gezien bij deze categorie mensen; omdat ze succesvol zijn in één tak van de geneeskunde, ook al gaat het alleen om de maag, de lever en de dikke darm, lijken ze te denken dat ze overal verstand van hebben. En dus moeten we ook van Ernst Kuipers allemaal een mondkapje opzetten in de publieke ruimte, zoals hij ons zelfverzekerd breeduit op de nationale TV liet weten.
Een vrouw van in de zestig zit voor me op mijn spreekuur. Ze is verwezen met een tremor (beven) van de linkerhand. De huisarts heeft haar verzekerd dat het niet de ziekte van Parkinson is, dus die boodschap ziet ze in de verste verte niet aankomen. Daarom is ze alleen gekomen, zoals het beleid van het ziekenhuis voorschrijft; het is immers geen ziekte van Parkinson?
Maar dat is het wel. Haar mimiek is verarmd, haar bewegingen zijn vertraagd, ze is stijf en heeft een eenzijdige klassieke Parkinsontremor. Het is een diagnose die ik stel door naar patiënten te kijken, naar hun bewegingen, en vooral ook naar de mimiek. Wat moet ik doen? Haar na een week met haar man terug laten komen om haar dan alsnog het slechte nieuws te vertellen? En haar zo een week in spanning laten zitten? Na die boodschap is het leven immers nooit meer hetzelfde, aangezien het gaat om een neurodegeneratieve aandoening. Een ziekte die onherroepelijk leidt tot verlies van mobiliteit, verlies van zelfstandigheid, en uiteindelijk niet zelden eindigt met het verlies van alles wat een mens tot een mens maakt.
Nee, ik laat haar geen week in spanning zitten, en aan het einde van het consult vertel ik haar mijn klinische diagnose. Ze moet ervan huilen en ze heeft niemand naast zich zitten om een arm om haar schouders te slaan en haar te troosten. Daarom lap ik de anderhalve meter aan mijn laars en doe ik dat, al voelt het helemaal niet goed dat ze hier alleen zit. Ik laat haar na een week terugkomen met de specifieke instructie om haar man en alle andere voor haar belangrijke mensen mee te nemen, om alles nog eens goed door te spreken en alle vragen te beantwoorden. Met de specifieke instructie erbij dat, als de vrijwilligers van het Rode Kruis bij de ingang moeilijk doen, de dokter dit gezegd heeft. Meestal gaat het dan goed.
Een andere patiënt, een vitale man van in de zestig, zit voor me op het spreekuur. Hij is mentaal traag, weinig spraakzaam en houdt zijn rechterarm in een dwangstand naast het hoofd opgestoken, ook als hij de spreekkamer inloopt. In de hand klemt hij het papiertje waarop zijn vrouw geschreven heeft wat hij moet vertellen.
“Waarom houdt u uw arm steeds zo gespannen naast uw hoofd?”
“Dat weet ik niet. Ik deed dat vroeger niet, maar ik weet niet waarom ik dat nu wel doe.”
Ik word verder niet veel wijzer van hem. Hij was een maand geleden uitgegleden in de badkamer, en ja, hij was daarbij hard op zijn hoofd gevallen. Hij gebruikt een bloedverdunnertje, maar hij kan me niet vertellen wat er sindsdien aan hem veranderd is, alleen dat hij door zijn vrouw is gestuurd. Op het briefje van zijn vrouw staat alleen dat hij stiller is geworden en minder goed kan lopen. Tot zover de papieren hetero-anamnese (informatie van familie en vrienden).
Hij is alleen gekomen, conform het officiële beleid van inmiddels vrijwel ieder ziekenhuis in Nederland, ook het onze. Het beleid dat voorschrijft dat patiënten alleen naar de polikliniek moeten komen en geen familie of vrienden, en zelfs geen partner, mee mogen nemen naar het consult. Het maakt niet alleen dat consulten minder effectief worden, zoals bij het stellen van een diagnose en het bespreken van een diagnostisch traject of behandelplan, maar het is ook een inhumane maatregel. Het is mijns inziens een basaal recht van mensen dat ze slecht – en soms ook goed – nieuws ontvangen in aanwezigheid en nabijheid van de mensen die van ze houden en die belangrijk voor ze zijn. De troost van geliefden en familie is vele malen krachtiger dan de troost die ik als dokter kan bieden. De opluchting bij een uitslag dat het allemaal meevalt is groter in aanwezigheid van een partner. En feest vieren doe je samen, niet alleen.
En dan gaat het ook nog om een maatregel waarvoor geen greintje wetenschappelijk bewijs bestaat dat het aantal besmettingen met SARS-CoV-2 erdoor beperkt wordt, maar dat doet er in deze tijd blijkbaar niet meer toe. Wetenschap is uit, en pseudowetenschap, dogma, bestuurlijke domheid en willekeur regeren hand in hand ons land.
Ik laat een CT van het brein maken en vind een groot subduraal hematoom, een bloeding tussen de schedel en de hersenen. Ik laat onze arts-assistent bellen met de dienstdoende neurochirurg van het naburig academisch ziekenhuis. Deze geeft het advies dexamethason voor te schrijven, een onbewezen behandeling met de nodige risico’s, die zeker bij mijn patiënt gecontra-indiceerd is. Hij heeft diabetes mellitus (suikerziekte), en de dexamethason zal de bloedsuikers gegarandeerd ontregelen, maar dat interesseert de neurochirurg niet, dat lost de internist maar op. Het ligt te ver buiten zijn wereld van schedelboren, knabbeltangen en de CUSA (een soort van scalpel dat werkt op basis van ultrasoon geluid). Een goede reden om uit te wijken naar een ander ziekenhuis waar de neurochirurg wel in staat is om verder te kijken dan zijn neurochirurgische neus lang is, en waar de man enkele dagen later met een eenvoudige operatie alsnog van zijn klachten wordt verlost.
Nog een patiënt op de polikliniek, een man van in de zeventig. Hij staart mij enigszins wezenloos aan vanaf de andere kant van de tafel. Hij weet niet waarom hij verwezen werd, de huisarts schrijft in de verwijzing dat hij ‘vergeetachtig’ is. Verder word ik ook van hem weinig tot niets wijzer, en volgens hemzelf is er niets met hem aan de hand. Hij kan me echter niet vertellen waarom hij op mijn spreekuur zit. Bij het neurologisch onderzoek vind ik verder vrijwel geen afwijkingen, behalve dan dat hij spaarzaam is in zijn spraak, in telegramstijl spreekt en zijn taal eigenlijk inhoudsloos is. Verder begrijpt hij mijn gebruikelijke grapjes niet en kan hij de Luria Three-Step-Test niet uitvoeren. Deze test bestaat uit een eenvoudige sequentie van motorische bewegingen die door vrijwel iedere persoon met gezonde hersenen uitgevoerd zou moeten kunnen worden.
Ik beëindig het consult maar maak een nieuwe afspraak, en geef hem daarbij de specifieke instructie om bij het volgende consult zijn vrouw en kinderen mee te nemen naar de polikliniek. Zijn vrouw vertelt mij dat hij dwangmatig geworden is; hij wil exact om 18:00 eten, en als het eten twee minuten later op tafel staat wordt hij heel boos, en het is al voorgekomen dat hij zijn bord naar haar hoofd gooide. Hij wil verder alleen nog maar gebakken aardappelen of friet eten, hij zit de hele dag naar zijn treintjes op de zolderkamer te kijken zonder er iets mee te doen, hij leest niet meer, en lijkt ook niet meer te begrijpen wat hij leest. Hij kijkt ook geen TV meer, en vloekt dat het een lieve lust is, en dat terwijl hij altijd erg vroom was. De reden om hem naar de huisarts te sturen was dat hij in de kerkdienst tijdens de preek opgestaan was, en de dominee “een smerige klootzak, gezonden door de duivel” had genoemd toen deze iets zei over homo’s.
Ik maak een MRI van de hersenen die mijn vermoeden bevestigt, maar vooral op basis van wat zijn vrouw mij vertelt stel ik de diagnose frontotemporale dementie, een ernstige vorm van dementie die een zware belasting vormt voor de partner en kinderen en die, zoals wel vaker voorkomt, door patiënten zelf niet herkend wordt. Vaak wordt de diagnose laat gesteld, omdat de gedragsveranderingen sluipend ontstaan, en de partner en familie zich pas laat realiseren dat er echt iets mis is.
Nog eentje dan: een vrouw van in de vijftig komt alleen bij mij op het spreekuur met onwillekeurige bewegingen van de linkerarm en het linkerbeen. Deze zijn plotseling begonnen, en zijn duidelijker zichtbaar als ik haar afleid met wat grapjes en eenvoudige rekensommetjes. Wij noemen dat als neurologen een chorea, vrij vertaald een ‘dans’. Meestal is dit bij ouderen het gevolg van een klein herseninfarct in de centrale kernen van de hersenen. Ik laat een MRI van het brein maken, maar helaas is het geen klein herseninfarct, zoals ik had verwacht, maar de meest kwaadaardige variant van een hersentumor, een glioblastoma multiforme. De gemiddelde overleving bij deze hersentumor is 11 tot 14 maanden, zelfs met behandeling, die bestaat uit een neurochirurgische ingreep, bestraling en chemotherapie. Tenminste, als de tumor chirurgisch behandeld kan worden, want anders is de overlevingsduur nog korter. En omdat de tumor op een plaats in de hersenen zit van waaruit het been aangestuurd wordt, zal ze aan een operatie in ieder geval een meer of minder ernstige verlamming van het been overhouden.
Sommige mensen met een glioblastoma hebben meer geluk en leven nog een aantal jaren, en overleven in ieder geval de behandeling. Maar hoe dan ook, de aandoening is niet te genezen en leidt onherroepelijk tot de dood. Als ik het officiële beleid van het ziekenhuis had gevolgd was ze alleen gekomen en had ze dit slechte nieuws alleen moeten verwerken. Dat laat ik niet gebeuren en ik geef de secretaresse instructie patiënte te bellen met de uitdrukkelijke boodschap dat ze iemand mee moet nemen naar het gesprek over de uitslag van de MRI. Ze komt samen met haar zoon omdat “haar man haar al begraven heeft”. Ze neemt de boodschap stoïcijns in ontvangst, en zegt dat ze het “al wel aan had zien komen”. Bij de zoon glinstert er een traan in het oog, die hij terloops wegveegt. Ze hebben geen van beiden vragen, maar ze is in ieder geval niet alleen bij het horen van het slechte nieuws.
Dat ziekenhuisbestuurders niet over bijster veel medeleven beschikken hoeft niemand te verbazen, op die eigenschap selecteert het systeem ze uit. Maar dat vele artsen hier ook zonder een woord van protest of kritiek aan meewerken, vind ik verbijsterend. Ik geef patiënten regelmatig mijn privé e-mailadres, zodat ze hun vragen alsnog per e-mail kunnen stellen als die er toch nog mochten komen. Het gesprek duurt niet langer dan 10 minuten, en ik blijf verbijsterd achter over een zo soepele acceptatie van, zo niet gelatenheid over, het slechte nieuws dat ze net kregen. Hoe mensen omgaan met de naderende dood, het blijft onvoorspelbaar en soms ook oninvoelbaar.
Een nog niet eens zo oude, maar door de dagelijkse gang van zaken in het medisch gesticht behoorlijk cynisch geworden collega, stelde eens het volgende: er wordt in het ziekenhuis driftig gesneden, geboord, gezaagd, geprikt, gebiopteerd en geopereerd. Er worden dunne of dikke scopen in alle denkbare lichaamsopeningen geschoven, en als er geen natuurlijk opening is maakt de dokter er gewoon een. Maar er als er echt met patiënten gepraat moet worden, iets waar een redelijk deel van de dokters nu eenmaal niet zo van houdt, dan moet patiënt naar de neuroloog. En dus doen wij met enige regelmaat de anamnese voor de orthopeed, de chirurg, de KNO-arts, de longarts, de oogarts en zelfs af en toe de internist. Ik vind dat niet erg, maar wel zorgwekkend.
En wij neurologen praten dan ook wat af met mensen. We stellen diagnosen op wat we horen en zien, en niet zelden op wat familie en vrienden ons over hun man, vrouw, zoon of dochter vertellen. Ook omdat redelijk veel van onze patiënten dat door hun aandoening zelf niet meer kunnen. Dat is ons vak. Daarvoor moeten we patiënten en hun familie kunnen zien en spreken, en moeten zij óns kunnen zien en spreken.
Nu hebben politici, bestuurders, ook als arts vermomde bestuurders als Ernst Kuipers, besloten dat we allemaal een mondkapje op moeten in de openbare ruimtes. Het duurde niet lang voordat ziekenhuizen massaal besloten een mondkapjesplicht in te voeren. Ook in het ziekenhuis waar ik waarneem wordt het medewerkers op de verpleegafdelingen vanaf maandag 5 oktober 2020 verplicht een mondkapje te dragen, evenals patiënten op de polikliniek. Waar het formele ziekenhuisbeleid, waarbij patiënten alleen naar de polikliniek moeten komen, mij al regelmatig belemmert bij mijn werk als neuroloog, maakt de mondkapjesplicht mijn werk simpelweg onmogelijk. Niet dat de mensen in directies dit bijzonder interesseert; voor hen is gezondheidszorg een mooi en aangeharkt gebouw waarin iedereen een lange witte jas draagt, en wel gesloten tot het bovenste knoopje. Patiënten zijn voor hen slechts bijzaak. Het optimaal efficiënte ziekenhuis heeft geen patiënten, zoals in een aflevering van ‘Yes, minister’, met de titel ‘How to run a hospital’ al heel treffend voor het voetlicht werd gebracht: het moet de inspiratie voor vele ziekenhuisbestuurders en managers geweest zijn.
Een klein herseninfarct met een afhangende mondhoek ziet men het beste tijdens de spontane spraak, niet bij het formeel neurologisch onderzoek. Een diagnose als de ziekte van Parkinson, diverse andere parkinsonsyndromen, maar ook de verschillende vormen van dementie, lees ik niet zelden letterlijk af van het gezicht. “Bald die nukleäre Untersuchung auffällig wird, steht die Diagnose schon längst an der Stirn geschrieben.” (Zodra de nucleaire scans afwijkend worden, staat de diagnose al lang op het voorhoofd geschreven). Deze uitspraak over de PET- en SPECT-scan bij parkinsonisme kwam van een van mijn grote leermeesters, een wijs man die twintig jaar als leitender Oberarzt in de grootste Parkinsonkliniek van Duitsland had gewerkt. Zo kan ik ook van het gezicht aflezen dat iemand met een tremor geen Parkinson heeft, maar een essentiële tremor, alleen al omdat de mimiek voor de ziekte van Parkinson veel te levendig is. Daarbij heb ik het gezicht van patiënten nodig om te kunnen zien of ze somber, gefrustreerd, boos, angstig of verdrietig zijn. Een groot deel van de patiënten dat naar mijn spreekuur verwezen wordt met allerhande klachten zoals hoofdpijn, druk op het hoofd, PHPD (Pijntje Hier, Pijntje Daar, of Prikkeltje Hier, Prikkeltje Daar) duizeligheid en vermoeidheid is in werkelijkheid moedeloos, somber, angstig of ontheemd, waarbij de ellende letterlijk van hun gezicht af te lezen is.
Bestuurders, politici en als medici vermomde bestuurders zoals Ernst Kuipers weten dit niet, of erger, het interesseert ze domweg niet. Van politici en bestuurders verwacht ik niets anders. Men hoeft niet langer dan enkele minuten te luisteren naar een bestuurder als Femke Halsema of een Ahmed Aboutaleb – de laatste wordt in mijn kleine vriendenkring inmiddels steevast ‘de kleine Hassan II’ genoemd, aangezien rondom de discussie over de mondkapjes zijn tot dan toe zorgvuldig verborgen gehouden dictatoriale neigingen eindelijk aan de oppervlakte kwamen – om te weten dat we daar geen wijsheid of verstandig beleid van hoeven te verwachten. De 180 graden haarspeldbocht van ‘geen mondkapjes’ naar ‘wel mondkapjes’ van de regering in de afgelopen week is hiervan het zoveelste bewijs. Ik kan de aanblik van de tot coronamijnenveger gepromoveerde voorzitter van de Veiligheidsregio’s Hubert Bruls niet meer aanzien zonder overal intellectuele jeuk te krijgen, tot op plaatsen die niet geschikt zijn om hier te vermelden, en die zelfs voor de colonscoop van Ernst Kuipers’ bijna onbereikbaar zijn. Ik begrijp nu waarom we geen gekozen burgemeesters hebben. Het zou tot een enorme golf van werkloosheid leiden onder deze volgevreten, aan macht verslaafde en aan een enorme zelfoverschatting lijdende niksnutten. Bovendien kun je het een medewerker van het UWV niet aandoen om op één dag een baan als bordenwasser of Chef Bezemkast te moeten zoeken voor Femke Halsema, Ahmed Aboutaleb of Hubert Bruls.
Nu ben ik maar een simpele neuroloog, een boerenzoon die ongeschikt bleek voor de boerderij, en die per ongeluk de verkeerde afslag nam waarbij hij hopeloos verdwaalde in de geneeskunde. Naarmate ik ouder word, denk ik steeds vaker met weemoed terug aan de warme lange dagen op de tractor bij het maaien of ‘schudden’ van het net gemaaide en sterk geurende gras. Of aan het monotone getokkel van de diesel, die nog met de hand aangeslingerd werd, die onverstoorbaar de melkmachine aandreef, terwijl de prille ochtendzon de dauwdruppeltjes in het weiland nog niet verdampt had. Het tot diep in de nacht werken aan een immer haperend waterkanon in tijden van grote droogte, waarna mijn moeder ons geduldig opwachtte met gebakken eieren en bakleverworst. Mijn vader die gewoon nog naar de bankdirecteur ging om een extra lening te vragen. Die hem aanvankelijk werd geweigerd, waarop mijn vader rustig zei dat hij hem dan diezelfde avond nog de koeien zou komen brengen; de bankdirecteur moest ze zelf maar melken, aangezien de koeien per saldo het eigendom van de bank waren. Waarna hij alsnog zijn lening kreeg. Mijn beide ouders, eenvoudige maar intelligente mensen, harde werkers die zwijgend hun werk deden, nooit klaar waren, nooit verzaakten en bij tijden met moeite het hoofd boven water hielden. Mijn vader die soms met verbijstering keek naar de wereld die standaard met Fred Emmer om 20:00 de huiskamer instraalde, als hij tenminste klaar was met melken. Zoals ik nu met verbijstering naar de wereld om me heen kijk. Beiden een harde kop en een rechte rug, iets dat ik in de medische wereld maar al te vaak gemist heb. Niet geschikt voor de boerderij, maar ook niet thuis in het ziekenhuis.
Sommige mensen verwarren mijn afkomst met die van een ‘tokkie’, en noemen mij met enige regelmaat zo. Ik kan er uitstekend mee leven. Het gaat vaak om leden van de beschaafde intellectuele elite, niet zelden artsen of vermeende wetenschappers, met een ernstig tekort aan Brinta in de jeugd, en een daardoor ontstane pathologische slapte van de wervelkolom, een eigenschap die geen enkele belemmering vormt bij het maken van een glanzende carrière in de geneeskunde of in de wetenschap. Deze beschaafde intellectuelen halen hun neus op voor het grondig lezen van wetenschappelijke artikelen of het raadplegen van medische handboeken, en vullen de tijd liever met pretentieus geblaat. Wie toch de moeite wil nemen om een aantal van deze beschaafde intellectuelen te leren kennen, moet een abonnement op Medisch Contact nemen. Dan kan men een aantal van deze lieden leren kennen. Bijvoorbeeld de voorzitter van de KNMG, René Héman, die in de begindagen van de Coronaperikelen niet verder kwam dan nietszeggende, wollige taaldrek met woorden als ‘afweging’, ‘draagvlak’ en ‘eensgezindheid’. Het zijn tot mens geworden blubberende gelatinepuddingen. Het zijn de elitaire meelmonden van de academie. En dan zit knus bij Héman Bertho Nieboer op schoot, de nieuwe hoofdredacteur van Medisch Contact. In negen maanden tijd verscheen er in MC slechts één kritisch artikel over de rampzalige maatschappelijke gevolgen van de coronamaatregelen, en wel van de hand van Ira Helsloot.[1] Verder bleef het angstaanjagend stil.
Want Bertho Nieboer zelf was te lui, te laf en te slap om als hoofdredacteur zelfs maar één kritisch commentaar te schrijven. Hij liet liever enkele andere kritische artsen de kastanjes uit het vuur halen. Gelatine. Meelmond.
Dit is het slag mensen dat onze academies bevolkt, door Luc Bonneux, de laatste kritische Mohikaan van Medisch Contact, al eens benoemd als “vloedgolf van gezondheidsbetweters die op zoek moesten naar een salaris en de zin van hun bestaan”. Waar ik aan toevoeg dat ze die nooit gevonden hebben. Een beetje Brinta volstaat hier niet meer, en zelfs gebakken leverworst en eieren zullen waarschijnlijk niet voldoende zijn. Wat een treurig failliet van een tijdschrift dat zijn ontstaan dankt aan het verzet van artsen tegen de Duitse bezetter. Door de mand gevallen, gewogen en te licht bevonden.
Maar het gaat bijvoorbeeld ook om een Ab Osterhaus, directeur van de eenmanszaak ‘Virologische List & Bedrog’, die nu gezellig met zijn virologische koetjes en kalfjes aanschuift bij elk TV-kletsclubje dat hem aan tafel wil hebben om daar zijn warrige praatjes te verkondigen. Zo kan hij zijn door het vaccin tegen de influenza-H1N1 al riante pensioen nog mooi wat oppoetsen. En dat terwijl hij in zijn tijd als baas, excuus, in zijn tijd als potentaat van de afdeling Virologie van het Erasmus en het Influenza Referentiecentrum van de WHO, zijn medewerkers dreigde met hel en verdoemenis als zij buiten zijn medeweten en goedkeuring om met de pers praatten. En hij zag er uiteraard wel op toe dat zijn naam bij elk artikel stond dat de voordeur verliet, of hij er nu een letter aan bijgedragen had of niet. Op1 kan inmiddels omgedoopt worden tot Ab1, en het aardige is dat er elke dag een andere presentator bij Ab aanschuift. Ernst Kuipers heeft de goede rolmodellen heel dichtbij.
Of dan een man als Nico Terpstra, voorzitter van de Vereniging tegen de Kwalzalverij, twitterwetenschapper, netflixgeleerde, en voorvechter van beschaving en wetenschap. Hij wordt niet gehinderd door welke wetenschappelijke kennis of kunde dan ook, en hij noemt mij een ‘lastige wesp’, die men maar ‘het beste gewoon dood kon slaan’. Ik heb hem nog vriendelijke gewezen op zijn verkeerde typering, aangezien ik door mijn omvang meer weg heb van een hommel, een in principe vredelievend en brommend beestje dat alleen steekt als hij getergd wordt. Maar dan doet het wel zeer. Dat heeft Terpstra inmiddels gemerkt. Evenals zijn twitter-vriendinnetje Aliëtte Jonkers, zelfbenoemd wetenschapsjournalist, en veelvuldig producent van pseudo-wetenschappelijke prulartikeltjes, en eveneens lid van de club van pedante en ‘beschaafde’ intellectuelen. Hoewel? Van een intellectueel zou men verwachten dat hij of zij tenminste één opleiding afgerond heeft, of die nu praktisch of theoretisch is, en of deze nu van nul en generlei waarde is of niet. Maar zelfs dat ontbreekt aan het CV van deze intellectuele wannabe. Van haar heb ik nog geen enkel zinvol artikel over Corona gezien. Excuus, dat zeg ik verkeerd: ik heb nog nooit een artikel van haar hand gezien waar, ongeacht het onderwerp, iets zinnigs in stond.
Al ben ik een tokkie volgens de beschaafde intellectuelen met een Brintadeficiëntie en een rubberen wervelkolom, ik ben ook nog neuroloog. In 1995 begon ik aan de studie geneeskunde, en ik ben inmiddels zeventien jaar werkzaam in de neurologie. Af en toe zijn er dagen bij dat ik denk iets te begrijpen van de neurologie, en van de mensen waar ik mee te maken krijg op mijn spreekuur en op de spoedeisende hulp. Om de dag daarna weer op mijn snuit te vallen, en erachter te komen dat er nog zoveel meer te weten en te leren valt. De reis in de neurologie is nog lang niet ten einde.
Ik beschouw het nog steeds als een voorrecht om een kijkje te mogen nemen in het leven van mensen, en ik krijg steeds meer oog voor het feit dat patiënten vaak niet zozeer last hebben van hun klacht of kwaal op zich, maar dat die klacht of kwaal meer een symptoom is van het onzekere en zware leven dat ze leiden. Niet zelden moet de oorzaak van de klachten die ze ervaren in die hoek gezocht worden.
Maar nu moet ik van onze bestuurders, politici én Ernst Kuipers een mondkapje op. Ernst Kuipers ziet er, als formeel ex-dikkedarmonderzoeker, prettig ongehinderd door enige kennis of kunde van infectieziekten, geen belemmering in om breeduit op TV iedereen op te roepen om een mondkapje te dragen. En daarbij legt hij de wetenschappelijk goed gefundeerde mening van mensen die zich wel grondig verdiept hebben in de materie gevoeglijk naast zich neer. Zoals dat zo vaak het geval is met mensen op deze posities, gespeend van elke bescheidenheid en inzicht in de grenzen van het eigen kunnen. Evenals de an sich sympathieke Diederik Gommers, als hogepriester van wat de intensivisten zelf vaak beschouwen als het Heilige der Heiligen in het ziekenhuis, de intensive care. Hoe sympathiek je ook mag zijn, het zijn sterke benen die de weelde van de aandacht en warme spotlights kunnen dragen, en die je ertoe nopen je bij je intensive-care-leest te houden. Daarbij zijn deze beide figuren ook nog vertegenwoordigers van juist die medisch specialismen die het voornamelijk moeten hebben van apparaten en getallen, en waarbij praten met patiënten niet de hoofdzaak is. Praten is vaak niet eens mogelijk; dat gaat nu eenmaal niet zo gemakkelijk met een tube in de mond of een slang in de kont.
Nog in augustus 2020 veegde prof. dr. Ines Kappstein de vloer aan met de aanbevelingen van de WHO, de Amerikaanse Centers for Disease Control (CDC) en de European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC), wat betreft de verspreiding van SARS-CoV-2. Ines Kappstein is hoogleraar Ziekenhuishygiëne en Bacteriologie, jarenlang Chefärztin van de Abteilung Krankenhaushygiene aan de Kliniken Südostbayern AG van Landkreise Traunstein und Berchtesgadener Land, én gepromoveerd op ziekenhuishygiëne. Haar artikel is een CME-geaccrediteerde nascholing voor ziekenhuishygiënisten.[2]
Ik zal het wetenschappelijk goed onderbouwde artikel kort voor u samenvatten: de werkzaamheid van mondkapjes ter voorkoming van besmettingen met SARS-CoV-2 is in de publieke ruimte zeer waarschijnlijk nul, en bepaald niet zonder risico’s. Iedere medicus met een Duitse talenknobbel ter grootte van een erwt kan het zelf nalezen. Ik schat deze vrouw en de kwaliteit van haar doorwrochte artikel hoger in dan de kennis van Ernst Kuipers en Hugo de Jonge bij elkaar. Voor één keer heeft Van Dissel, de cliniclown met de hoogste rang bij het RIVM, gelijk als hij zegt dat mondkapjes naar alle waarschijnlijkheid niets bijdragen aan het beperken van het aantal besmettingen met SARS-CoV-2. Echter, gezien zijn vele hilarisch domme en aantoonbaar onjuiste uitspraken van de afgelopen maanden is er geen zelf-respecterend medicus of wetenschapper die deze man, of zijn clubje van het Outbreak Management Team, nog serieus kan nemen.
En dus zal ik het mondkapjesbeleid van de overheid en het ziekenhuis naast me neer leggen, net zoals ik óók het beleid dat zegt dat patiënten alleen naar de polikliniek moeten komen, naast me neer heb gelegd. Patiënten die bij mij op het spreekuur komen krijgen de keus – vrijheid, blijheid – om het mondkapje op te houden, maar wel voorzien van mijn waarschuwing dat de zorg die ik ze probeer te geven er onder kan lijden. Als ze er geen bezwaar tegen hebben, mag het mondkapje af. Tot nu toe zet verreweg het grootste deel van de patiënten zichtbaar opgelucht het mondkapje af.
Zelf zal ik geen mondkapje dragen. Het minste dat ik als dokter kan doen, is voor patiënten herkenbaar zijn. Als dat betekent dat ik niet mag werken, so be it. Dan ga ik met liefde weer met Corona-vakantie.
Ik heb nog wel wat te lezen…
[1] Gevolgen coronamaatregelen ‘moreel onverantwoord’. Hoogleraar Ira Helsloot kritisch over aanpak coronacrisis. Medisch Contact, 5 augustus 2020.
[2] Mund-Nasen-Schutz in der Öffentlichkeit: Keine Hinweise für eine Wirksamkeit. Ines Kappstein, Krankenhaushygiene, 2020; 15(03): 279-295.