Sinds kort heb ik de geneugten leren kennen van het werken in mijn eigen tuin. Het is inspannend en dus goed voor lijf en leden, maar veel minder saai dan sporten. Ik kan er heerlijk mijn hoofd mee leeg maken, en ik haal ook nog eens een frisse neus. Verder brengt het licht in mijn wat somberende hersenpan, en dat is broodnodig omdat het daarbinnen de laatste tijd enigszins donker is.
Maar om te kunnen genieten van groeiende en bloeiende planten moet er hard gewerkt worden. Er moet gespit, gezaaid, bemest, gesnoeid en geschoffeld worden, om uiteindelijk te kunnen genieten van alle pracht en praal die de natuur in mijn tuin te bieden heeft. Als de zon schijnt moet er tijdig worden gesnoeid en als het te hard regent moet ik de afwatering op orde maken.
Maar hoe hard ik ook werk en hoezeer ik mijn best ook doe, niet alles groeit en bloeit zoals ik dat zou willen. Sommige planten verzuipen en gaan dood als het drie weken achter elkaar regent. Andere planten verschroeien juist onder de alles verzengende koperen ploert wanneer die dagenlang hoog aan de hemel staat.
Behalve het onkruid.
Of het nu vier weken lang veertig graden is met een brandende zon en zonder een spatje regen, of men drijft door maandenlang aanhoudende waterhozen de tuin uit, het onkruid groeit altijd en overal, ongehinderd door een overmaat aan zon of regen, en zonder ook maar de minste behoefte aan compost of mest.
En dat brengt me opnieuw bij Maarten Keulemans, wetenschapsredacteur bij de Volkskrant.