Mondkappennou – Deel 2
Lees hier deel 1: #Mondkappennou
Het is dinsdagavond 6 oktober 2020, acht uur ’s avonds. Ik zit op mijn comfortabele bank, het voetensteuntje omhoog, een fleece dekentje over mijn benen. Ik wacht gespannen en nieuwsgierig op de uitzending Coronavirus: Feiten & Fabels. Gezagsgetrouw als ik ben wil ik natuurlijk op de hoogte blijven van de laatste feiten rondom het Coronavirus en de genomen maatregelen om verdere verspreiding van dit vreselijke killervirus te voorkomen.
Maar op het punt dat de uitzending staat te beginnen, weigert mijn TV dienst. Ik druk geërgerd op de afstandsbediening, rammel gefrustreerd aan de Ziggo-box, maar wat ik ook doe, het enige dat op het beeldscherm verschijnt is een aflevering van Monty Python’s Flying Circus. Hoewel ik echt graag de uitzending over het Coronavirus wil zien, besluit ik uiteindelijk toch maar te kijken naar deze nog niet eerder uitgezonden aflevering.
De aflevering heet ‘The Ministry of Silly Thoughts’.
Ik zie een humoristische sketch met een ’veldepidemioloog’ – Amrish Baidjoe – die vertelt dat hij al maanden een mondmasker draagt, maar blijkbaar liever niet op TV. Omdat hij toch op anderhalve meter staat van de uitermate goed vermomde John Cleese, maar dan zonder snor?? Of omdat hij met zijn onbedekte snoet erg graag herkenbaar op TV wil? Goed voorbeeld doet goed volgen, toch? Waarom hebben de eelnemers aan het programma niet allemaal een mondmasker op, zoals deze mensen ook van ons vragen in openbare gebouwen? Is de tv-studio geen openbaar gebouw?
Ook de zus van Manuel uit Fawlty Towers, kinderarts en epidemioloog Patricia Bruijning, geeft acte de présence: “I know nothing, I’m from the University of Utrecht.” Alleen die mededeling al doet mij bulderen van het lachen. Deze aflevering van Monty Python’s Flying Circus is niet minder dan hilarisch. Ik wist niet dat kinderartsen en epidemiologen ook al expert zijn in het gebruik van mondmaskers. Ze vertelt dat ze elke dag een nieuw en schoon mondkapje opzet en dat je het mondkapje gewoon kunt hergebruiken. Even aan de waslijn laten uitwaaien, en daarna kan het gewoon weer op de snufferd.
Que?
Ik neem u even mee naar het artikel van de Duitse hoogleraar ziekenhuishygiëne waar ik ook in mijn vorige blog #Mondkappennou aan refereerde:[1]
Ik destilleer uit dit wetenschappelijk goed onderbouwde artikel de basisregels voor het gebruik van een mondneusmasker, de minimale voorschriften waaraan men zou moeten voldoen om het gebruik van een mondneusmasker in theorie, ik herhaal, in theorie zinvol te laten zijn:
- Maskers zouden slechts door één persoon benut moeten worden.
- Maskers moeten gewisseld worden als ze vochtig of zichtbaar vies zijn. Men mag een vochtig masker niet voor langere tijd dragen.
- Bij het afzetten van het masker moet contact met de buitenzijde van het masker vermeden worden. Ook moet men direct na het afzetten van het masker contact met ogen, neus en mond vermijden.
- Na het afzetten van het masker moet het masker direct weggegooid worden, of in een afsluitbare plastic zak opgeborgen worden. Direct na het afzetten van het masker moeten de handen worden gewassen.
- Stofmaskers zouden regelmatig gewassen moeten worden, om besmetting van andere voorwerpen te voorkomen. Bovendien moeten de maskers op minstens 60 graden gewassen worden.
Mijn gedachten dwalen af naar het bezoek aan het Radboud Ziekenhuis, waar ik samen met een vriendin een bezoek bracht aan de hoofdredacteur van Medisch Contact, Bertho Nieboer. Het Radboud Ziekenhuis is een indrukwekkend groot complex. Bij de ingang vindt natuurlijk ook de gebruikelijke screening op Corona plaats, zoals in elk ziekenhuis in Nederland. Wat nieuw is, is dat men er als vanzelfsprekend van uitgaat dat ik me houd aan de door de Raad van Bestuur per decreet uitgevaardigde verplichting om een mondmasker te dragen. Waar de overheid het houdt op een ‘dringend advies’, zien de Raden van Bestuur van de diverse ziekenhuizen hier blijkbaar een legitimatie in om dit verplicht te stellen, en bezoekers te dwingen om een mondmasker te dragen. Dat terwijl het toch gaat om openbare instellingen en niet om private gebouwen. Welke juridische basis heeft een dergelijk decreet eigenlijk? Bepalen ziekenhuisbestuurders nu waar ze mij toe mogen verplichten als bezoeker van een ziekenhuis?
Bij de hoofdingang ketst mijn cynische glimlachje af op het jonge meisje, dat zelf natuurlijk een mondmasker op heeft, en mij er ook een aanreikt. Ik neem het beleefd in ontvangst en loop door naar de ingang, terwijl ze me naroept dat ik het mondkapje ook op moet zetten. Mijn gezellin zet het mondmasker wel op, maar ik hou het in de hand. Voorbij de hoofdingang draagt vrijwel zonder uitzondering iedereen een chirurgisch mondmasker, de meesten een blauw exemplaar, een enkeling een wit. De laatsten weten blijkbaar niet wat de binnen- en buitenkant van het mondkapje is.
De hoofdredacteur van Medisch Contact, kleiner dan ik en enigszins behoedzaam, haalt ons op bij de ingang. En ja, ook hij draagt een mondkapje. In enkele reacties en ook in mijn blog ‘#Mondkappennou’ heb ik hem hard aangepakt, dus ik begrijp zijn behoedzaamheid. Hij vertelt mij dat ook ik een mondmasker op moet, omdat dat nu eenmaal de afspraak is. Ik kan me niet herinneren dat ik een dergelijke afspraak met wie dan ook heb gemaakt, en ik weiger dan ook beleefd maar zeer beslist.
Pas in het restaurant mogen de mondkapjes af, zodra men zit. Gezien onze mailwisseling en het censureren van mijn reacties op de website van Medisch Contact is de sfeer aanvankelijk gespannen. Hoewel ik normaal gesproken geen hoofdredacteuren van medische bladen eet, biedt hij me voor de zekerheid een appelflap aan. Daarna zegt hij dat we het gesprek aangaan, ‘Hard on the subject, soft on the person.’ Het is in de medische wereld een veel gebruikte term, evenals ’amice collega’. Ik kan er niets aan doen, maar mijn interne woordenboek ‘Engels – Boerentaal’ vertaalt dit onmiddellijk als: “Niet slaan!”
Maar gaandeweg het gesprek ontspant de sfeer enigszins. We vertellen elkaar wie we zijn, wat we doen en wat ons drijft. Ik zie een sympathieke en zachtmoedige man; wellicht een heel klein tikje wereldvreemd, zoals zovele academici? Hij is geboren in Beiroet, en probeert zijn spaarzame tijd te verdelen tussen zijn beroep als gynaecoloog, het hoofdredacteurschap van Medisch Contact en zijn kinderen. Een harde werker, gedreven om iets van zijn leven te maken. Voorwaar geen eenvoudige opdracht, en langzaam voel ik respect en misschien zelfs genegenheid ontstaan. Het is het gevolg van persoonlijk contact tussen twee mensen, en voor mij een steeds belangrijkere reden om het bellen af te zweren: ik moet iemand zien om een inschatting te maken van wie ik voor me heb. Om dezelfde reden beperk ik ook de communicatie per e-mail tot een minimum. Ik heb al een tijdje geleden geleerd dat conflicten niet via e-mail opgelost kunnen worden, maar wel heel goed via e-mail kunnen ontstaan, en zeker ook kunnen escaleren. Een wijze oudere collega van mij uit Terneuzen, Albert-Jan Breukelman, zei al eens: “Schrift grift, praat vergaat.” Het staat in mijn boekje met wijze en belangrijke uitspraken. Ik hoop dat ik ze voor mijn dood nog eens eigen maak en er naar handel.
Ik kan het ondertussen niet laten om Bertho Nieboer en ook de andere dokters die door het restaurant van het Radboud lopen, nauwkeurig te observeren. Dit is iets wat ik altijd al graag deed, en dit is door mijn vak als neuroloog alleen maar sterker is geworden. Bovendien loopt ’de neurologie’ letterlijk op straat, zoals de huisarts James Parkinson ons al leerde. Hij observeerde door de kleine raampjes van zijn basement de sloffende voeten van patiënten met de ziekte die later naar hem vernoemd werd.
Ik kan uren op een terras zitten en naar de diversiteit van al die mensen kijken, in al haar facetten: de mimiek, het gesticuleren, het bewegen, het lopen. Hoe ze met de mensen omgaan met wie ze door de straten lopen, naast de ander, achter de ander. Zijn ze in gesprek, of lopen ze stug naast elkaar zonder elkaar aan te kijken of ook maar iets van contact te maken? Jonge verliefde stelletjes, verstrengeld in elkaar, oudere stellen die elkaar ook vasthouden, maar dan om niet om te vallen. Alles heeft zijn reden, alles heeft zijn functie.
Binnen tien minuten tel ik de keren dat Nieboer zijn gezicht, neus, mond of hoofd aanraakt. Hij doet het minstens 25 keer, reden voor mij om maar te stoppen met tellen en me te richten op het gesprek. Ik zie hoe hij zijn mondmasker afzet, het achteloos opvouwt en in zijn zak steekt, en ook de voorkant van het masker meerdere malen aanraakt. Na afloop van het gesprek ontsmet hij zijn handen niet – hoe zou hij dat ook moeten doen maar pakt het mondmasker uit zijn zak, vouwt het uit en trekt het weer over zijn mond en neus. Het verraadt een zekere routine, niet vreemd voor een medisch specialist die regelmatig op de operatiekamer komt, al worden daar andere maskers gedragen en worden de maskers op een andere manier op het hoofd vastgezet. Hoe dan ook, zijn mondmasker is absoluut niet steriel meer; het is aan alle zijden betast, nadat hij meerdere malen zijn hoofd, gezicht, mond en neus heeft aangeraakt. Dit zou hem als gynaecoloog op de operatiekamer niet overkomen, en als hij het bij een van de gynaecologen in opleiding op de operatiekamer zou zien, zou hij hem of haar opdragen om een nieuw mondmasker op te zetten.
Maar dit is het echte leven dat zich afspeelt buiten de operatiekamer. Bovendien is hij absoluut niet de enige die achteloos met het mondkapje omgaat. Ik zie vele andere dokters lopen met het mondmasker nonchalant naar beneden getrokken onder de kin, om het even later weer even achteloos over hun mond en neus te trekken, zonder daarbij de basisregels voor het gebruik ervan – zelfs maar bij benadering – te volgen. Bij het afscheid vraag ik Bertho Nieboer of hij zich gerealiseerd heeft wat hij gedachteloos allemaal met zijn masker heeft gedaan. Hij kijkt me verrast aan en haalt zijn schouders op. Achteraf laat hij me weten dat hij het een ‘goed punt’ vond, en dat hij me dat toen ook gezegd heeft. Dat is heel goed mogelijk, ik word een beetje doof en hoor niet alles even goed, maar toch had ik op het moment zelf niet de indruk dat hij zich de reikwijdte van mijn vraag realiseerde.
Zijn Bertho Nieboer en al die andere dokters dan onvoorzichtig? Onwelwillend? Dom? Wellicht geboren recalcitrant, zoals ik? Natuurlijk niet!
Artsen en verpleegkundigen zijn heel goed in staat om zichzelf in een bepaalde omgeving, en gedurende een bepaalde tijd strenge gedragsregels op te leggen. Omdat het nodig is. Omdat het moet. In de operatiekamer en op de intensive care zijn deze gedragsregels zelfs onontbeerlijk. Dat zijn de goede en noodzakelijke kanten van het langdurige en soms pijnlijke kneden van de jonge artsen, alvorens men lid mag worden van het Gilde der Medisch Specialisten. Op de operatiekamer heerst een streng regime van handen wassen, steriel de operatiekleding aan (laten) doen en daarna de handschoenen. Ter bescherming van patiënten, maar ook van de dokters en medewerkers op de operatiekamers. Mensen met een ’snijdend specialisme’, zoals Bertho Nieboer, hebben zich dat zo eigen gemaakt, dat ze er bij het betreden van de operatiekamer niet eens meer over na hoeven te denken. Tijdens mijn stage Neurochirurgie in de VU was het prachtig om te zien hoe ervaren medische ambachtslieden als David Noske, Hans Baayen, Pim Oudekerk, en ook iemand als Clemens Dirven – nu hoofd van de afdeling Neurochirurgie van het Erasmus MC – een operatiekamer binnenkwamen. Vanaf dat moment heerste er een sfeer van rust, vertrouwen en concentratie. Hans Baayen, een aimabel mens, en voor zover ik dat kan beoordelen ook een kundig neurochirurg, die tijdens een lange operatie soep met vermicelli door een rietje naar binnen werkte, zonder ook maar één druppel te morsen. De neurochirurgen die op de automatische piloot in het operatietenue werden gehesen, terwijl ze ontspannen in gesprek waren met de medewerkers op de operatiekamer. Ze praatten dan over de operatie of over alledaagse dingen, of over de muziek die opgezet ging worden. Daarentegen was ik alleen maar nerveus en gespannen, en moest met de zweetdruppeltjes op het voorhoofd op elk detail letten om geen fouten te maken, en om te voorkomen dat ik wéér een andere jas of handschoenen aan moest doen. Dit ging niet zelden vergezeld van een dodelijke blik of diepe zucht van de operatieassistent, die zich nog net niet hardop afvroeg wat ik in vredesnaam als onhandige kluns met twee linkerhanden op de operatiekamer te zoeken had. En daarin had ze nog gelijk ook.
Ik weet nog heel goed dat ik als coassistent streng werd toegesproken door de chirurg Wim Bouma in Apeldoorn. Hij was opleider chirurgie en naar mijn mening een uitstekend chirurg, een baken van rust en wijsheid (zowel binnen als buiten de operatiekamer), een hartelijk mens, soms streng voor zijn chirurgen in opleiding, maar voor mij vooral een voorbeeld van de dokter die ik wilde worden. Zo hoorde een chirurg te zijn: hij wist wanneer hij moest opereren, maar belangrijker nog: hij wist ook wanneer hij dat niet moest doen. Hij berispte mij op de operatiekamer toen ik een keer het hoofd afwendde om te hoesten. Een goed chirurg hoest recht in het masker, omdat het masker de patiënt beschermd. Wie zijn hoofd afwendt, hoest de uitgeademde lucht direct in het operatiegebied. Misschien niet wetenschappelijk bewezen, maar wel aannemelijk, en dus onderdeel van de gedragsroutine van de chirurg op de operatiekamer. Wederom een uiting van het gegeven dat wij als artsen een ambacht beoefenen en geen wetenschap. Wetenschap is een hulpmiddel, niet meer en niet minder. Voor het overgrote deel is ons vak ‘practice-based’ en niet ‘evidence-based’, iets dat we beleidsmakers en ziektekostenverzekeraars maar niet aan het verstand kunnen brengen.
Het is ook daarom dat coassistenten vertellen dat ze zich regelmatig ‘ongewenst’ voelen op de operatiekamer. Dat is een reëel gevoel; ze worden met enige regelmaat door operatieassistenten koel en afgemeten, en soms regelrecht vijandig behandeld. Op de operatiekamer worden ze vaak als ‘indringer’ beschouwd, vooral door de oudste en meest ervaren operatieassistenten. Dat is niet voor niets. De jonge coassistenten, hoe goed ze ook zijn geïnstrueerd, zijn een gevaar voor de steriliteit, en daarmee voor de veiligheid van de patiënt op de operatietafel. Dit omdat ze zich de automatismen waarover men moet beschikken op de operatiekamer nog niet eigen hebben gemaakt. En dus wordt elke beweging en handeling van de coassistent door de medewerkers op de operatiekamer nauwlettend in de gaten gehouden. Niet altijd prettig voor de coassistent, maar wel nuttig en noodzakelijk. De oudere verpleegkundigen zijn voor de medisch-specialisten sowieso een zegen door hun ervaring en sterk ontwikkelde klinische blik, maar voor de aankomende jonge dokters zijn ze soms wat hardvochtig. Geen grotere ‘angstgegner’ voor de jonge dokter dan de oudste verpleegkundigen.
Buiten de operatiekamer zijn (neuro-)chirurgen en gynaecologen echter gewone mensen met een normaal gedrags- en bewegingspatroon; in het dagelijkse leven zullen ook zij de strenge gedragsregels loslaten, zoals die op de operatiekamer gelden. Hoe zouden ze ook anders moeten? Het zijn gewone mensen zoals u en ik, die in hun neus peuteren en aan de oren krabben. En ik weet niet hoe het bij u zit, maar in mijn geval, als echte ongelikte boerenbeer, wil ik op de vrije zaterdagavond, hangend op de bank, zelfs nog wel eens ongegeneerd met mijn nagels de balzak bewerken. Met Al Bundy als grote inspirator. Dat zal voor hen niet anders zijn. En zij zullen zich ook, als ze diep nadenken, letterlijk achter hun oren krabben, of achteroverleunen met beide handen op het achterhoofd. Zoals ik ook Bertho Nieboer zag doen toen er enig vertrouwen en ontspanning in het gesprek ontstond. Ook deze mensen zullen soms letterlijk hun ogen uitwrijven om alles nog eens goed helder te bekijken, of snel met de rug van de hand de mond afvegen als ze koffie morsen.
En nu willen onze politici en bestuurders dit normale spontane gedrags- en bewegingspatroon verbieden. Zodat we in theorie, ik herhaal, in theorie op een effectieve manier een mondmasker kunnen gaan dragen. Om zo heel misschien de verspreiding van een virus te beperken dat weliswaar nieuw is voor de bevolking, maar verder relatief onschuldig. Een virus met een sterftecijfer dat nauwelijks hoger ligt dan tijdens een zwaar griepseizoen. Zij negeren hierbij het feit dat de evolutie op zijn minst al een slordige 120.000 jaar heeft geschaafd en gesleuteld aan ons gedrags- en bewegingspatroon, waarbij zelfs onze verre neven – de grote mensapen – qua gebaren als twee druppels water op ons lijken.
De tegennatuurlijke maatregelen die de regering heeft bedacht worden hoe dan ook ingevoerd. En wel per decreet, door middel van de Corona spoedwet. Een spoedwet die aan alle kanten oorverdovend rammelt, en onze meest fundamentele rechten met smerige, door politiek opportunisme besmeurde voeten treedt. Het gaat om rechten zoals vastgelegd in artikel 11 van de Grondwet die de onaantastbaarheid van het lichaam zouden moeten garanderen. Dit alles wordt ondersteund door een tot menselijke proporties teruggebrachte zilverrug, tevens hoofd van de Raad van Bestuur van het Erasmus MC, en door het hoofd van de intensive care van dezelfde moloch, die inmiddels als Instagram-ijdeltuit veelvuldig gestreeld en gepoedeld wordt. Ik krijg de onbedwingbare neiging mijn balzak verder maar met rust te laten, en in plaats daarvan eens flink aan mijn anus te krabben, in de hoop daar nog een flinke poeprest aan te treffen, die ik met het grootste plezier met mijn wijsvinger in de richting van al deze lieden zal schieten. Zoals het een rechtgeaarde mensaap betaamt. Dit natuurlijk uit respect voor het gevoerde overheidsbeleid en de politici, bestuurders, medici en virologen die het bedachten.
Een dag na mijn bezoek aan het Radboud ben ik op de buitenpoli van het ziekenhuis waar ik nu waarneem, en die zich bevindt in het verpleeghuis. Ook hier is het ‘dringende advies’ tot het dragen van een mondmasker omgezet in een dwingende verplichting, zelfs al blijf ik 20 meter verwijderd van welke verpleeghuisbewoner dan ook. Ik loop naar binnen, naar buiten en tussen de middag een keer naar het kleine restaurant. Bij binnenkomst moet ik een klein stukje door de hal, en dan kan ik meteen de lift in. Op de tweede verdieping ben ik al in het ‘ziekenhuisgedeelte’ waar de verpleeghuisbewoners nooit komen. In de middagpauze haal ik een blikje chocolademelk, waarbij ik in de lift word aangesproken door een medewerker, zelf anoniem verborgen achter het mondmasker, die mij afgemeten meedeelt dat ook ik een mondmasker op moet zetten. Enkele stevige opmerkingen en mijn meest woeste gezichtsuitdrukking zijn genoeg om haar de lift uit te doen vluchten, zonder verder ook nog maar een woord te zeggen. Nog dezelfde middag krijgt onze secretaresse de ‘gedragsregels van het verpleeghuis rondom Corona’ aangereikt van een andere medewerkster van het verpleeghuis. Zij daalde neer vanaf de top van de verpleeghuisberg, de directiekamer als ware zij Mozes in hoogsteigen persoon, om haar ’tien geboden’ te brengen, uitgehakt in glibberige, populistisch-politieke spekstenen.
Als het zelfs de snijdend specialisten in de routine van het dagelijkse leven al niet lukt om naar behoren en volgens een paar simpele basisregels een mondkapje te dragen, hoe zouden we dat de rest van de Nederlandse burgers dan moeten leren? Wie moet het ze uitleggen, terwijl een deel van onze allochtone medemens geen woord Nederlands spreekt, leest of schrijft? Wie gaat het uitleggen aan de vele (bijna-) analfabeten die er in Nederland zijn. Tellen al deze mensen niet mee? Wie gaat het ze leren? Mark Rutte? Hugo de Jonge? Ferd Grapperhaus misschien, die het er met de politieknuppel in kan laten slaan, terwijl hij ondertussen een feestje viert met zijn familie? Hij feest nu toch maar liever binnenshuis, om op deze manier ongewenste fotoreportages van in de struiken liggende paparazzi te voorkomen. Hij kreeg al genoeg problemen met de foto’s van de trouwerij, waarop hij zijn vrouw en schoonmoeder kust zonder mondkapje. Ferd, de verlichte schijnheilige.
Ik zie die dag op de buitenpoli veel nieuwe patiënten en ook enkele controles. De drie mensen die al in de wachtkamer zitten, dragen allen een mondkapje. Bij het uit de wachtkamer halen zeg ik tegen de eerste patiënt dat hij de vrijheid heeft om het mondkapje op te houden als hij dat zelf prettig vindt, maar dat hij het van mij af mag zetten. Nog voordat ik mijn zin volledig uitgesproken heb, trekt hij opgelucht het mondkapje van zijn gezicht. De andere patiënt in de wachtkamer en haar partner doen hetzelfde.
En zo gaat het de hele dag door. Ik hoor verhalen over benauwdheid, kortademigheid, mensen die het gevoel hebben te stikken bij een stukje lopen of het beklimmen van de trap. En allemaal, zonder ook maar één uitzondering, zijn ze blij dat ze in de spreekkamer het mondkapje af mogen zetten. Ook de volgende dag is er slechts één van de vijftien patiënten die het ding uit vrije wil ophoudt. Panisch van angst is hij voor het Coronavirus, oh ironie, terwijl hij een aandoening onder de leden heeft die vele malen kansrijker is om hem op korte termijn tot aan de hemelpoort te brengen dan het Coronavirus.
Zou God heel hard lachen als hij ons ziet, of heel hard huilen?
Wat ik van mijn patiënten verder hoor stemt mij ook al niet vrolijk. Een oude vrouw, ruim boven de tachtig, met in de voorgeschiedenis migraine, komt met een ‘drukkend gevoel’ op het hoofd. Na het aanhoren van haar verhaal acht ik het waarschijnlijk dat het om een vorm van hoofdpijn gaat die veroorzaakt wordt door chronisch gebruik van paracetamol. Veel belangrijker voor haar, of misschien wel haar eigenlijke reden voor het bezoek aan de polikliniek, is dat ze zich de laatste tijd helemaal niet meer ‘zichzelf voelt’. Ze maakt een wat sombere indruk. Ze heeft twee kinderen, en haar dochter bezoekt haar ook regelmatig, maar toch voelt ze zich ten diepste eenzaam. Haar sociale leven staat ‘on hold’: haar gymclubje is gestopt door Corona, evenals haar knutselclubje waar ze drie keer per week een middag doorbracht, samen met haar vriendinnen. Zingen in haar koor mag ook niet meer, het Coronavirus heeft zingen letterlijk tot een doodzonde gemaakt. Corona zij geprezen, halleluja.
Zo werkt het coronabeleid van onze regering uit op onze (hoog)bejaarde medemens. Gered van het coronavirus, maar stervend van eenzaamheid.[2] De oorlog overleefd, maar op hoge leeftijd alsnog ontwricht door een virus met een sterfte die, ook bij 80-plussers, niet boven de 10-15% ligt, en niet zelden mensen treft die doodgaan met Corona, en niet aan Corona. Mensen met multipele aandoeningen; stijve of juist rammelende hartkleppen, krakende en regelmatig brekende rugwervels en botten, nieren die van brede bloedrivieren geslonken zijn tot kleine kronkelbeekjes, bloedvaten die veranderd zijn in kalksteenpijpjes, en hersenen die het allang niet meer lukt om nog enige orde te scheppen in de chaos van het dagelijkse bestaan. En God betere het, Onze Lieve Heer moet ons wel heel erg zat zijn, deze hoogbejaarde, dementerende mensen moeten met hun oude en beschadigde hersenen ook nog de door het OMT geadviseerde sociale isolatie doorstaan. Eenzame opsluiting als voorbehoedsmiddel voor een zachte dood. Dit alles onder de bezielende leiding van de Minister van VWS, Adje Interim, zoon van een te beklagen oude vader, die zijn hoogbejaarde en dementerende vrouw in deplorabele toestand aantrof in het verpleeghuis. Vies en stinkend, zittend in haar eigen urine die door de broekspijpen van haar pyjama sijpelde.[3] Diezelfde Adje Interim die op dat moment al twee jaar verantwoordelijk was voor de zorg in verpleeghuizen, en die er niet voor terugschrok daar rücksichtslos op te bezuinigen. Het kan haast niet anders of SARS-CoV-2 is met groot gejuich op het Ministerie van VWS ontvangen. Want nog niet eerder werd er zo efficiënt op de ouderenzorg bezuinigd. Wat de minister van VWS maar mondjesmaat lukte, lukte SARS-CoV-19 moeiteloos: mensen bleven langer thuis wonen, kinderen bleven langer voor hun ouders zorgen en de bedbezetting in de verpleeghuizen daalde met 4%, een slordige 5500 bedden. De vlag ging uit op VWS.[4]
Ik krab nog eens nadrukkelijk aan mijn anus, ik heb vast nog wel wat poep over.
Terug naar de buitenpoli. Er zit inmiddels een andere vrouw voor me, een geboren en getogen Rotterdamse, gezegend met de spontaniteit, directheid en aangename rauwheid die zoveel Rotterdammers kenmerken. Het maakt dat ik me in Rotterdam zo thuis voel. Ze is eveneens ruim boven de 80. Ze heeft een bezoedeld en vochtig masker in haar hand als ik haar de spreekkamer binnenhaal, en het mondkapje maakt sterk de indruk al enkele dagen dienst te hebben gedaan. Ze trekt het mondkapje rap van haar mond, en zucht een paar keer diep, duidelijk kortademig. Fors gerookt, COPD, en niet veel lucht meer over. Dit zijn de mensen die nog het meest last hebben van het mondkapje. Desondanks durven ze het niet aan om het ding niet te dragen, bang als ze zijn om aangesproken te worden door de enge regelfetisjisten en virofobe hygiënefundamentalisten, mensen die blijkbaar al jarenlang onopvallend in ons midden verkeerden, maar nu hun kans schoon zien om iedereen streng toe te spreken die zich niet willen voegen naar de nieuwe coronawetten, als waren zij criminelen die anderen naar het leven staan.
Haar neurologische probleem is snel gevonden en dus maak ik een praatje met haar, en vraag haar tussen neus en lippen door hoe vaak ze een nieuw mondkapje opzet. Het antwoord rolt in onvervalst Rotterdams uit haar mond: “Een keer per week dokter, u denkt toch niet dat ik elke dag een nieuw kappie opzet? Hebbie wel gezien wat die krengen kosten? Zo breed heb ik het nou ook weer niet. Ja, als die kerel van de TV, u weet wel, die vent met die gouwen pik en die gladde schoentjes, me nou wat extra eurootjes toestopt, ja, dan kan ik elke dag een nieuw mondkappie opzetten. Maar dat doet die rotzak niet, hè, daar koopt ie zijn schoentjes van. Wat een bek heb die vent, hè, en daar mottie nog mee vreten ook. En weet u dokter, hoe langer ik dat stomme kappie draag, hoe makkelijker ik erdoor kan ademen, dus ik denk dat ik dit kappie nog een week langer gebruik.”
Als ze de spreekkamer verlaat moet ik me eerst een tijdje opsluiten in de onderzoekskamer, in de hoop dat patiënten in de wachtkamer mijn gedempte geproest niet horen. Ze zouden vrezen dat ik stante pede ten onder ga aan CoVID-19. Pas na een minuut of tien lukt het me om mijn gezicht weer voldoende in de plooi te houden om de volgende patiënt binnen te halen. Zolang ik maar niet aan dit uit teer opgetrokken Rotterdamse monument terugdenk.
De dame die me voorziet van de a-traumatische naalden die ik gebruik om een ruggenprik uit te voeren, een frisse en stralende vijftiger, vertelde me dat ze haar ouders – vitaal, maar ver boven de tachtig – had verboden naar buiten te gaan en zelf hun boodschappen te doen. Dat zou zij met de andere kinderen en kleinkinderen wel doen, om daarna de boodschappen bij hen voor de deur te zetten en aan te bellen. Zodat ze maar niet besmet zouden worden.
Dat ging twee weken goed, maar toen ze op een dag wederom belde voor het boodschappenlijstje, werd ze door haar hoogbejaarde moeder streng toegesproken. Ze ging het verbod van haar dochter aan haar laars lappen en gewoon zelf de boodschappen weer doen. Was ze nu helemaal van Lotje getikt? “Een boodschappenlijstje? Voor jou? Om voor ons de boodschappen te doen? Zeg, hoor eens, ik heb de oorlog overleefd, en ik ben niet zo oud geworden om me alsnog door jou in huis te laten opsluiten. Ach, daar komt je vader net aan. Is helemaal goed gegaan, toch Bert? Ja toch? Zie je nu wel, niets aan de hand… Gaat prima!”
Daar kon ze het mee doen. Ze vertelde me het met de voor haar zo kenmerkende schaterlach. En zo bleek maar weer: ook boven de 80 jaar kunnen sommige mensen nog over een bijzonder goed functionerend verstand beschikken.
Dan een vriendin van mij, zelf huisarts, die op het perron stond te wachten op de trein en tot haar grote schrik geen mondmasker bij zich bleek te hebben. Er stonden vier medereizigers op het perron die allemaal erg met haar te doen hadden, maar geen van hen had een extra mondmasker bij zich. Wat nu? Uit arren moede is ze in de vuilnisbakken gaan zoeken naar een gebruikt, maar nog redelijk schoon uitziend mondmasker dat ze uiteindelijk gelukkig ook vond, zodat ze toch met de trein naar huis kon.
Ik ken geen betere illustratie van dit overheidsbeleid, bepaald door politiek populisme en zuiver onbenul, bedacht door politici met het oog onafgebroken op de peilingen van Maurice de Hond, om er absoluut zeker van te zijn dat het aantal stemmen er niet onder lijdt. Behoud van het comfortabele pluche is altijd hun eerste doel. Het is overheidsbeleid waarbij het middel tot doel verheven is; het eigenlijke doel is al lang uit het zicht geraakt. Het mondmasker als uithangbord van een falend beleid, maar wel heel geschikt om de zinloosheid ervan grondig te bedekken. Met als gevolg dat een groot deel van de Nederlanders nu met een eigen kweekmedium en broedplaats voor allerlei bacteriën en virussen in zijn of haar broekzak rondloopt, in de vorm van een bezoedeld en beduimeld mondmasker. In combinatie met het “dringend advies voor gebruik van het mondmasker in de openbare ruimte”, door diverse ziekenhuisbestuurders opgewaardeerd tot wet, zorgt dit herhaald en onzorgvuldig gebruik van het mondmasker voor een buitengewoon efficiënte verspreiding van deze flora en fauna.
“I know nothing, I come from the University of Utrecht.”
Het is maar goed dat de natuur over het algemeen mild is, en mensen over het algemeen zomaar blijven leven, ook ondanks de bemoeienis van de dokter. Laat staan als kinderarts-epidemiologen en veldepidemiologen zich gaan bemoeien met zaken waar ze absoluut de ballen verstand van hebben.
Wat ik nu zie bij het maken van het beleid om verdere verspreiding van SARS-CoV-19 te voorkomen, wordt precies beschreven in de theorie van de pad-afhankelijke beslissingen. In de dagelijkse praktijk van de neurologie ken ik dit verschijnsel in iets andere vorm onder de term ‘anchoring’. Het is het fenomeen dat men lang, veel te lang, gefixeerd blijft op één diagnose, één diagnostisch pad dat men veel te lang volgt, terwijl er een overweldigende en steeds groter wordende hoeveelheid bewijs is dat het niet de juiste weg is. Het is me herhaaldelijk zelf overkomen, ik zie het vrijwel wekelijks om me heen gebeuren en ik waarschuw onze jonge dokters er keer op keer voor.
In dezelfde val trappen nu ook onze politici, bestuurders en de publieke medische mastodonten Kuipers en Gommers, maar ook mensen als Marc Bonten en Marion Koopmans. Zij hebben bij het begin van de crisis besloten het pad in te slaan van ‘Search & Destroy’ van SARS-CoV-19, omdat men op dat moment niet anders kon. Al was het maar omdat zij, evenals politici en bestuurders in het algemeen – en eerlijk is eerlijk, ook virologen en medici in het algemeen – niet in staat zijn om zich te onttrekken aan de internationale groepsdruk en de hiermee gepaard gaande waan van de dag. En daarom dus ook niet in staat zijn om iets anders te doen dan wat de buurlanden doen. Iedereen herinnert zich de verontwaardiging van de Belgen over onze, in hun ogen, veel te tolerante benadering van de situatie. Het verloop van de pandemie in België werd er niet anders van en vooral niet milder door, ondanks de mondkapjesplicht die daar al veel eerder ingevoerd werd. En zo trok er een vloedgolf van lockdowns over de wereld, naast andere beperkingen van burgerlijke vrijheden, die opeens onverantwoord werden geacht. Door niets anders veroorzaakt dan doodsangst bij burgers, politici en bestuurders.
Gezondheidszorg is voor politici en bestuurders eigenlijk altijd een abstracte bezigheid geweest, zonder bloed, angst, pijn of verdriet. Gezondheidsbeleid kon door hen altijd door middel van cijfers en grafiekjes uit de werkelijkheid worden gedestilleerd, en op basis hiervan kon er altijd opnieuw bezuinigd worden. Sinds Corona dringt de bijna tastbare doodsangst nu ook hun werkkamers en Excel-sheets binnen. Met grote paniek als gevolg. De gezondheidszorg ging nu ineens ook henzelf aan, en niet alleen hun afgeschreven en demente moeders en vaders. Alleen de kalme en degelijke Zweden, aangevoerd door een kundig epidemioloog die zijn hoofd koel hield, wisten zich aan deze wereldwijde massahysterie te onttrekken. En met het verstrijken van de tijd wordt steeds duidelijker hoe doordacht en verstandig deze strategie in feite was.
Tot overmaat van ramp voor onze politici en bestuurders bleek halverwege dit gekozen pad het oerdegelijk geachte RIVM, ons eigen Ministry of Silly Thoughts, geen betrouwbaar wandelmaatje te zijn. Daarom liet onze regering het RIVM achter, en liep alleen door op de onbekende en al wat natte zandweg die rechtstreeks het Coronamoeras in leidde. Nu staan deze politici en bestuurders dus zonder enige relevante ervaring met of kennis over deze materie tot hun enkels in de blubber, hopeloos verdwaald en volstrekt alleen. Te midden van de steeds heviger wordende slagregens en hagelbuien, veroorzaakt door de herfststorm die in de maatschappij begint te ontstaan, en die hun het laatste restje zicht ontnemen. Het zicht dat van nature al behoorlijk beperkt was.
Er is voor hen echter geen weg terug, want die wordt geblokkeerd door de krachtige Medische Influencers die al maanden niet van de TV zijn te slaan. De Zilverrug Ernst Kuipers en Instagram-IC-ijdeltuit Diederik Gommers geven hun met de medische esculaap een flinke tik zodra ze zich omdraaien, waardoor ze als schapen worden voortgedreven op het steeds bochtiger en minder begaanbare wordende modderpad. Ze zakken steeds vaker weg in de blubber, en hun schoenen, ook de modieuze kekke schoenen van onze vicepremier Hugo de Jonge, zijn inmiddels stuk en bedekt met een dikke laag Coronamodder.
Wat men hier nodig heeft zijn eeltige voeten in degelijke rubberen laarzen, of leren klompen met stalen neuzen. Maar die staan niet op het schoenenrek van onze politici en bestuurders. Ze raken vermoeid, krijgen blaren op de voeten, zwikken door de enkels, en de lage schoenen lopen vol met water. Maar aan het eind van het verregende modderpad gloort het vaccin, de antivirale Pot met Goud, dat hen in september 2020, nee januari 2021, nee, toch pas het 2e kwartaal van 2021, komt redden van de politieke ondergang. Dan klaart de inktzwarte, met ijskoude regen bezwangerde lucht op. Wat zullen ze blij zijn als ze deze Pot met Goud weten te bereiken. Niet om de volksgezondheid te redden, nee, die werd nooit werkelijk bedreigd, maar vooral om hun een eervolle aftocht te verschaffen, een vluchtroute uit dit coronamoeras. Het is dé reden om door te gaan op dit verregende glibberige blubberpad, achtervolgd door een Zilverrug en een Instagram-IC-ijdeltuit. Als ze het slim spelen kunnen ze zelfs de illusie bij de bevolking wekken dat zij, en zij alleen, het volk hebben gered van de corona-ondergang. Er is voor hen geen andere uitweg, ze moeten door, door, door…. En ze zien niet hoe ze met elke beslissing die ze nemen dieper wegzakken in het moeras. Ze zien alleen de antivirale Pot met Goud glinsteren in de verte.
Binnenkort is er weer een nieuwe aflevering van Monty Python’s Flying Circus, deel twee van de Ministry of Silly Thoughts. Dan wordt de nieuwe maatregel besproken waarbij men een hele citroen in de mond stopt om daarmee de transmissie van het coronavirus via de luchtwegen te verminderen. Gezekerd met het mondmasker dat ervoor zorgt dat de citroen niet per abuis uitgekotst wordt. Ook wordt de banaan-in-je-oor-methode van Bert & Ernie besproken om de oor-orale route van besmettingen met SARS-CoV-19 te beperken. Die oor-orale route is weliswaar nog niet beschreven of wetenschappelijk aangetoond, maar vanuit het oogpunt van het voorzorgsprincipe, onder andere gepropageerd door complexiteitsdeskundige en hevig fladderende paniekvogel Bert Slagter, kan men niet voorzichtig genoeg zijn met dit killervirus.
Que?
[1] Mund-Nasen-Schutz in der Öffentlichkeit: Keine Hinweise für eine Wirksamkeit. Ines Kappstein, Krankenhaushygiene, 2020; 15(03): 279-295.
[2] Kritiek op corona-aanpak: ‘Ze hebben alleen doden en ic-bedden geteld.’ Het Parool, 24 mei 2020.
[3] Intens ongemakkelijk: staatssecretaris Van Rijn over de zorg van zijn moeder. nrc.next, 31 december 2014.
[4] Ruim 5500 bedden leeg in verpleeghuiszorg. NZA nieuwsbericht, 10 juli 2020.