Nie bèèst…

“Beter een geestige dwaas dan een dwaze geest.”

Af en toe moet er ook nog een beetje gelachen worden. En (achteraf) is er niets leukers dan heel hard om je eigen stommiteiten te lachen.

Zo ontstond dit stukje. Een niemendalletje. Luchtig, de lach van de dag.

Valt er in deze gevaarlijke en donkere tijden dan ook nog iets te lachen? Zeker wel: drie slapstick’s uit het leven van De Hommel uit het afgelopen jaar.

1. Het was de afgelopen winter bij tijd en wijle behoorlijk koud. Maar dan ook echt koud. Nu heb ik een huis met twee CV-ketels, een voor het bedrijfsgedeelte en een voor het huis zelf.

Waarom een bedrijfswoning, zult u zeggen. Dat heeft een reden: ik moet mijn printer toch ergens kwijt?

Maar goed. Het was koud, en in het bedrijfsgedeelte, waar mijn boeken opgeslagen liggen, en de kinderen een speelkamer hebben, was het eveneens bitter koud. Daarom maar eens naar de ketel gekeken die ik enkele jaren geleden had laten vervangen, omdat de oude ketels er inmiddels 20 jaar trouwe dienst op hadden zitten.

De ketel deed het niet. Met veel gefoeter de zolder opgeklommen: ketel leeg. Gebruiksaanwijzing opgezocht en met nog meer gefoeter de ketel gevuld. Verrèk. Hij deed het weer. Voldaan over zo’n ongekend grote prestatie dirigeerde ik mijn twee zoontjes weer naar de speelkamer.  Papa had de ketel gemaakt. Hoe knap.

Maar niet voor lang. Twee dagen later, weer die rotketel leeg. Dus nu de installateur maar gebeld. Die kwam, zag en overwon: hij vulde de ketel, en liep alle leidingen na. Nee, er was geen lekkage. En dus konden de kindertjes weer naar de speelkamer. Om er enkele dagen later rillend weer uit te komen.

Mijn gefoeter had inmiddels plaatsgemaakt voor de nodige krachttermen. Wat was er met die rotketel aan de hand? Nu de verzekering maar gebeld met de vraag wat te doen. Ik had immers een inboedelverzekering? Zowaar, er bleken bedrijven gespecialiseerd te zijn in het opsporen van lekkages in het C.V.-systeem. Die zouden het lek wel vinden.

Maar dat bedrijf had niet meteen tijd. Chagrijnig liep ik naar de garage. Kon ik zelf wellicht een plek vinden waar de leidingen lekte? Nee, ik zag niks. Nergens. Geen vochtige plekken, geen druppels leidingen. Alles leidingen intact.

Totdat ik een gaatje in de vloer zag. Een klein gaatje dat ik er zelf in geboord had. Want ik wil een kolombrug in mijn garage, omdat mijn oude sloepen nogal eens stuk gaan. En om te weten of de vloer de brug zou kunnen dragen moest ik weten hoe dik die vloer was. En wat er ook op de bouwtekening stond die ik na lang zoeken terugvond, niet de dikte van de vloer in de garage. En dus dacht ik, superintelligent en hoogopgeleid als ik ben, dat ik gewoon even een gaatje zou boren in de vloer, dan kon ik meten hoe dik die was.

De dikte was 12cm. Niet dik genoeg. En waar boorde ik het gaatje het liefst? Op een plek waar die niet direct op zou vallen. En zo kwam ik uit op een plek waar twee breuklijnen in de vloer elkaar kruisten. En precies daar boorde ik een gaatje. Dwars door de CV-leiding die van de ene radiator in de garage naar de andere liep.

Ik was zelf niet thuis toen de leiding hersteld werden. Toen de monteurs zagen wat de oorzaak was, kregen ze volgens mijn vrouw acuut de slappe lach . Blijkbaar is het voor loodgieters ‘common knowledge’ dat waar de breuklijnen in een betonvloer ontstaan zijn, daaronder meestal de waterleiding loopt.

Schaterlachend repareerden ze de leiding, en met de nodige nahikken verlieten ze het pand.

Zoals mijn jongere broertje placht te zeggen als iemand iets heel doms doet: “Nie bèèst…”

En ik had weer wat geleerd. Geen gaten meer boren op breuklijnen.

Misschien maar helemaal niet meer boren in muren en vloeren. Wellicht weet ik met mijn vernuft nog wel meer essentiële zaken trefzeker te raken.

2. Datzelfde jongere broertje kwam nog niet zo heel lang geleden met een scoop om in een motor te kijken, of rondom het motorblok, op plaatsen waar je geen zicht op hebt. Hij kijkt nogal eens op Ebay en Ali  Bab, en vindt daar soms gereedschap en andere spullen die goed en goedkoop zijn. Ook deze scoop had hij goedkoop op de kop getikt: “Hier, kiek ie maor eens naor dat ding. Ik bin d’r al een dag mee zute ‘u wes, en ik krieg det ding niet an de proat. Wat ik ok doe, ik krieg alleen een wit scherm. ‘k Heb de hele gebruuksanwiezing noa ‘u kekken, maar doar stiet ok niets in. Uuteindelijk heb ik de leverancier moarre ‘u beld, en die goat mie un neie stuur’n. Dan mag ie dissen wel he’m”.

Zo doen we dat als broers onder elkaar. Hij leent wat van mij, ik leen wat van hem. En zo komt Jan Splinter door de winter. En wij ook. Als de CV-ketel het doet tenminste.

Ik kon zo’n scoop goed gebruiken, en had er anders vroeg of laat zelf een gekocht. Onder de motorkap van mijn oude sloepen is het namelijk nogal vol. Dat heb je met achtcylinders. Mooi spul, maar je hebt er een miniatuur Japanner voor nodig om overal bij te kunnen. En dan kan een telescoop soms uitkomst brengen, als je een oorzaak zoekt voor een piep, een kraak of lekkage van olie of koelvloeistof.

Nieuwsgierig naar het ding open ik de verpakking, pak de scoop eruit en zet hem aan. Inderdaad: alles wat ik zie is een wit scherm. Ik kijk zo eens langs de scoop en zie aan het eind van de scoop een kleine verdikking.

Warempel. Een dopje. Ik trek het eraf: alweer warempel. Want er was licht. En beeld.

“Nie bèèst…”, zei mijn jongere broeder.

Om daarna in schaterlachen uit te barsten. En dat terwijl hij veel intelligenter is dan ik, en wat zijn ogen zien zijn handen kunnen maken. Terwijl mijn handen vooral kapotmaken wat mijn ogen kunnen zien.

3. Mijn nieuwe bundel ‘Der neue Untermensch’ was uit, en ik zag bijzonder op tegen het verwerken van de vele bestellingen. Niet in de laatste plaats omdat DPD er nogal eens een puinhoop van maakt. Geknakte pakketjes met gekneusde boeken die ijskoud bij mensen in de brievenbus gemikt worden. Pakketjes die zoekraken, om maanden later plotseling weer op te duiken. In het beste geval worden ze teruggestuurd, maar vaak verdwijnen ze definitief in de grote Bermudadriehoek die DPD zorgvuldig in stand houdt.

Om de vele bundels goed in te pakken, kocht ik maar liefst zo’n 3,500 verpakkingen voor een leuk prijsje. Een aanbieding. Verguld stapelde ik ze rondom de resterende doosjes met daarin ‘De Gifbeker’. Maar mijn blijdschap duurde niet lang.

Mijn vrouw vouwde de doosjes, ik maakte de verzendlabels klaar en pakte de bundels in om ze te verzenden. En naar bleek, waren er ‘goede’ en ‘slechte’ doosjes. De goede doosjes lieten zich makkelijk in elkaar vouwen, en waren daarna kaarsrecht en makkelijk te sluiten. De slechte doosjes waren slecht te vouwen, waren daarna schots en scheef, waarbij de zijkanten uitweken en de doosjes met ducttape en plakband verstevigd moesten worden om ze veilig te kunnen verzenden. En zelfs het sluiten lukte herhaaldelijk nauwelijks.

Dat kost tijd, heel veel tijd. Die rotleverancier had me te grazen genomen, en me gewoon een slechte partij doosjes in de maag gesplitst. Het viel me al snel op dat de slechte doosjes licht van kleur waren, en de goede doosjes iets donkerder van kleur. Ik kon aan de kleur zien of ik goed doosje had of een slecht doosje. En er bleken erg veel slechte doosjes te zijn. Heel erg veel slechte doosjes. Regelmatig vroeg ik mijn vrouw of ze weer een serie ‘goede doosjes’ had gevouwen of weer een ‘slechte’. En was het het laatste, was het weer balen, want dat betekende weer uitgebreid plakken, foeteren en vouwen. Totdat ik er enigszins model in wist te krijgen. Die rotdoosjes.

Velen van jullie zullen zo’n slecht doosje ontvangen hebben. Met een overvloed aan ducttape en verpakkingsplakband. Het duurt dan wel even, maar als ik iets inpak, doe ik het goed. Hoe slecht het doosje ook mag zijn, en hoe de verkoper me ook bij de poot heeft gehad.

Op een gegeven moment was ik het zo zat dat ik de leverancier ging bellen om hem op niet mis te verstane wijze te vertellen welke rotzooi hij mij geleverd had. En dat kan ik erg goed. Ik had de telefoon al in de aanslag. Maar er kwam iets tussen, en het telefoontje werd uitgesteld.

En dat was maar goed ook. Een dag later keek ik eens goed naar een doosje. En voor het eerst viel het me op dat de binnenkant lichter was, en de buitenkant donkerder. Dat was een slecht doosje. Bij een goed doosje was de binnenkant lichter en de buitenkant donkerder. Ik haalde het doosje voorzichtig uit elkaar. En vouwde hem opnieuw in elkaar. Maar nu maar eens de buitenkant en binnenkant omgewisseld.

En daarmee veranderde het lelijke eendje in een strakke zwaan. Het doosje werd van krom kaarsrecht, liet zich makkelijk sluiten en bleef ook daarna stevig en vierkant.

Duizend bommen en granaten. En meer dan duizend doosjes verder.

Lagen de doosjes met de lichte kant naar beneden, produceerde de vrouw van De Hommel slechte doosjes. Lag de donkere kant naar beneden, vouwde ze nette doosjes.

“Nie bèèst”, sprak De Hommel plechtig. En foeterde kort, maar vooral niet al te hard, aangezien het visioen van vloeren en gaatjes nadrukkelijk in beeld kwam.

Vrouwlief vouwde de doosjes op de automatische piloot terwijl ze televisie keek. Dat had ik niet nodig met het boren van het gaatje. Ik keek precies waar het gaatje moest komen en boorde het met de volle overtuiging.

Nie bèèst… Helemaal nie bèèst…

Maar zo valt er in ieder geval wel wat te lachen. En zoals ik al vaker heb gezegd: “Er is geen leuker vermaak dan leedvermaak”.

Zelfs als je zelf zowel het slachtoffer als veroorzaker van het leed bent.