I wish I’d made you angry earlier

Een boekbespreking

Van het concert des levens
Krijgt niemand een program

Bovenstaand is de titel van een verzameling essays van Max Perutz (19 mei 1914 – 6 februari 2002). Hij was een moleculair bioloog en kreeg de Nobelprijs voor de scheikunde voor zijn studie naar de structuur van hemoglobine, die hij op wist te lossen met behulp van de röntgenkristallografie. Het is een boek dat al jaren op het tafeltje ligt naast mijn zitplaats op de bank, en het is ook al jaren geleden dat ik de eerste twee hoofdstukken las. Maar blijkbaar was ik de mening toegedaan dat ik geen tijd had om de rest van het boek te lezen, al waren die twee hoofdstukken al bijzonder indrukwekkend. Die fout heb ik nu gecorrigeerd, en ik heb spijt dat ik dat niet eerder heb gedaan. Dit is een boek dat gelezen moet worden.

Het punt is dat ik niet zo goed weet waar ik moet beginnen, als ik uit moet leggen waarom dit boek zo indrukwekkend is, en waarom iedereen dit zou moeten lezen. De eerste essays, samengevat onder de titel ‘Phlougshares into Swords’, zijn zonder meer het hoogtepunt van het boek. Zo wordt in het eerste essay het verhaal van Fritz Haber verteld, de Duitse jood die het als eerste lukte om ammonia te produceren uit stikstof in de lucht, en daarmee de aanzet gaf tot de ontwikkeling van kunstmest. Diezelfde Fritz Haber die in de Eerste Wereldoorlog als eerste gifgas introduceerde op het slagveld, hoewel de Conventie van Genève verbood om granaten met gifgas af te vuren op de vijand. Fritz Haber vond een manier om die Conventie te omzeilen, door cilinders gevuld met chloorgas voor de eigen linies te zetten, en als de wind goed stond, deze te openen zodat de wind het in de richting van de vijand zou blazen. Dat werkte goed, en het zware chloorgas daalde neer in de loopgraven van de Fransen en Algerijnse soldaten. De eerste aanval eiste 15.000 slachtoffers, waaronder 5000 dodelijke. Uiteindelijk zouden er bij de Tweede Slag bij Ypres 67.000 soldaten sterven door de toepassing van chloorgas. Maar voor Haber zelf werd het geen overwinning, want enkele dagen nadat zijn uitvinding voor het eerst werd toegepast, pleegde zijn vrouw Clara zelfmoord door zichzelf een kogel door het hoofd te schieten.

Veel later zette Fritz Haber een nieuwe firma op, de ‘Deutsche Gesellschaft fur Schädlungsbekämpfung’. Met Haber als directeur ontwikkelden Ferdinand Flury en Albrecht Hase een verdelgingsmiddel als toepassing voor de verdelging van ongedierte in de landbouw, een gas dat bestond uit de combinatie van het zeer giftige hydrocyanide en een zoet-geurend, vluchtig en licht-irriterend gas. Hetzelfde verdelgingsmiddel, maar dan zonder de zoetgeurende component, dat door een SS-officier in 1942 bij de firma werd besteld, waarmee volgens de Duitse officier criminelen, ongeneeslijk zieken en geestelijk gehandicapten zouden worden gedood. Dat verdelgingsmiddel zou later bekend worden als Zyklon B. Het leidde tot een musical waarin de gespeelde echtgenoot van Haber, samen met het koor, de volgende frase zingen:

He’ll never live to see his fellow Germans use
His form of killing on his fellow Jews.

Het boek is vlot geschreven, maar heeft een ongekende diepgang. Af en toe toverde het boek een glimlach op mijn gezicht, maar met enige regelmaat spatten het verdriet en ellende van de bladzijden af. Sommige stukken lezen als een thriller, zoals de stukken over de ontwikkeling van de atoombom in het Manhattanproject. Voor het eerst werd mij duidelijk waarom het de Duitsers niet lukte om een atoombom te ontwikkelen, en qua kennis en technologie hopeloos achterliepen op de Amerikanen. Die deze voorsprong te danken hadden, oh ironie, aan veelal Joodse wetenschappers die voor de nazi’s uit Duitsland gevlucht waren. Verder komt ook het verhaal van de sabotage door een Noors-Brits militair team van het industrieel complex in Noorwegen aan de orde, waar ‘zwaar water’ (deuterium) werd geproduceerd. Die grondstof hadden de Duitsers nodig voor het verwezenlijken van hun nucleaire ambities. Hetzelfde verhaal dat verfilmd werd in de prachtige documentaire ‘The Real Heroes of Telemark’. En ook de ambivalentie van Werner Heisenberg, de belangrijkste Duitse wetenschapper die meewerkte aan het Duitse atoomproject, ten opzichte van de ontwikkeling van de atoombom komt uitgebreid aan de orde.

Sommige passages zijn hartverscheurend, zoals het relaas van Uberto Limentami, een gevluchte Italiaan die door de Britten werd geïnterneerd en vervolgens op een schip, de Arandora Star, naar het eiland Mann werd gezet. Maar het schip werd door een Duitse U-boot tot zinken gebracht. Limentami overleefde de ramp, maar veel van zijn gevluchte landgenoten niet. De overlevenden werden zonder pardon door de Britten enkele dagen later opnieuw op een schip gezet, genaamd de Dunera, met ditmaal als bestemming Australië. En ook dit schip werd getorpedeerd, maar zonk gelukkig niet. Het is amper voor te stellen wat de opvarenden moeten hebben doorgemaakt nadat het schip getorpedeerd werd, mensen die slechts enkele dagen ervoor veel van hun vrienden en familie waren verloren.

En dan is er de passage over de 100 mensapen op een eiland in de zee van Aral, die met kettingen aan palen werden vastgeketend om de effecten van bacillis anthracis (anthrax), yersina pestis (de pest) of Francisella tularensis (tularemia) te bestuderen. Ver boven hun hoofden werd een biologisch wapen tot ontploffing gebracht, en langzaam daalde een wolk met de dodelijke ziekteverwekker op hen neer. De apen konden niet weten wat hun te wachten stond, maar ze realiseerden zich blijkbaar heel goed dat het niet veel goeds kon zijn. Ze trokken tevergeefs wanhopig aan hun kettingen, barstten in krijsen en huilen uit, en probeerden zich te beschermen door de handen voor de neus en mond te houden. Sommige apen verborgen hun hoofd tussen de benen. Maar het was tevergeefs. Verreweg de meeste apen sterven. Het is het verhaal over het immense programma voor biologische oorlogsvoering, uitgevoerd door de Russische wetenschappers, dat al tijdens de Tweede Wereldoorlog werd gestart en nog tot in de jaren ’90 van de vorige eeuw werd voortgezet.

De essays bevatten een schat aan belangrijke historische gebeurtenissen, maar brengen vooral de mensen achter deze gebeurtenissen in beeld. Wie wist bijvoorbeeld dat de geallieerden een groot project genaamd Habakkuk op touw zetten, waarmee ze enorme ijsschotsen, bestaand uit een mengsel van water en houtpulp, wilden gebruiken om een drijvende en bestuurbare luchtmachtbasis te bouwen, een grotesk idee ontsproten aan de rijke fantasie van een voormalig journalist en amateurstrateeg Geoffrey Pyke? Dit was het project waar Max Perutz zelf aan deelnam: hij had immers ervaring met kristallografie bij het bepalen van de structuur van hemoglobine? Ontgaat u het verband? Mij aanvankelijk ook, maar toch blijkt deze kennis relevant te zijn. Het project werd uiteindelijk stopgezet, waarschijnlijk omdat de tot dan toe eindverantwoordelijke hoogste legerofficier, lord Mountbatten, promotie maakte en ‘commander-in-chief’ werd van de geallieerd strijdkrachten in Zuid-Oost Azië. De Amerikanen zagen niets in het idee, en het project stierf een stille dood.

Er is het verhaal van Peter Medawar, een briljante bioloog die ontdekte dat de afstotingsreactie bij orgaantransplantatie niet door antistoffen werd veroorzaakt, maar door witte bloedcellen. Hij werd tijdens een toespraak voor de British Association for the Advancement of Science getroffen door een hersenbloeding, en zou later nog een sinusthrombose en meerdere herseninfarcten doormaken, iets dat mij als ‘voormalig’ praktiserend neuroloog onmiddellijk doet denken aan een erfelijke aandoening in zijn stollingssysteem. Een man die zijn jonge bruid meteen te verstaan gaf dat zij wellicht als eerste aanspraak mocht maken op zijn liefde, maar niet op zijn tijd. En haar haar eigen trouwring liet kopen, en vaak ook haar eigen kerstcadeautjes, iets waarvan ik tot mijn schaamte moet bekennen dat mij dat ook wel eens is overkomen. Relativerend is wat Medawar te vertellen heeft over de angst voor DNA, zoals die blijkbaar bij een zeker deel van de bevolking bestond in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw, nadat de dubbele helix van DNA door Francis en Crick werd ontdekt in 1953. De vrees was dat DNA zou worden misbruikt door de machthebbers om een nieuwe maatschappij te creëren, à la ‘A Brave New World’ van Aldous Huxley, met overheersende ‘brainy masters’ en een massa dienende ‘stupid slave’s’. Medawar besluit zijn essay door te zeggen dat de technologie om de geest te vullen met hele en halve onwaarheden, en bij de jongeren weerstand op te wekken tegen nieuwe kennis om tot zich te nemen, en alles af te wijzen dat tot een verbetering de wereld zou kunnen lijden, allang voorhanden was: onderwijs.

I couldn’t agree more.

Uit verreweg de meeste essays komt Perutz als aimabele man naar voren, die met veel respect, bewondering en warmte spreekt over de verschillende wetenschappers, waarvan hij er een groot aantal persoonlijk heeft gekend. Maar niet altijd. In een essay over Louis Pasteur fileert hij genadeloos een boek van een hoogleraar sociologie, genaamd Gerald L. Geison, waarin geschreven wordt over het leven van Louis Pasteur. Om daarbij en passant zijn grote minachting voor de sociologie uit te spreken als hij zegt: ‘Later experiments by others proved Pasteur’s explanation of the small discrepancy exactly right; but it seems that, because references to right and wrong would imply the existence of objective truth, they have been eliminated from the vocabulary of Geison’s school of sociologists of science.’ (Latere experimenten door anderen bewezen Pasteurs verklaring van de kleine discrepantie exact; maar het lijkt erop dat, omdat verwijzingen naar goed en fout het bestaan van een objectieve waarheid zouden impliceren, ze uit het vocabulaire van Geisons school van wetenschapssociologen zijn geschrapt.). Op dat moment komt Geison er nog genadig vanaf. Want aan het einde van het essay overspoelt een golf van bijtend cynisme, opgewekt door een tot razernij gebrachte Perutz, dit naar aanleiding van de volgende passage uit zijn boek: ‘Pasteur shared with many of his peers a rather simpleminded and absolutist notion of scientific truth, rarely conceding the possibility of its beging multifaceted and relative’. (Pasteur deelde met veel van zijn collega’s een nogal simplistische en absolutistische opvatting van wetenschappelijke waarheid, waarbij hij zelden de mogelijkheid toegaf dat deze veelzijdig en relatief kon beginnen.) Wat volgt is een tirade van Perutz die Geison pijnlijk rode oren moet hebben bezorgd, wegens de vele ongemeen harde oorvijgen die hij van Perutz links en rechts toegediend krijgt, en die hij besluit met de volgende opmerking: ‘The entire approach emphasizing ‘relative’ truth seems to me a piece of humbug masquerading as an academic discipline; it pretends that its practioners can set themselves up as judges over scientists whose science they fail to understand.’ (De hele benadering die de nadruk legt op de ‘relatieve’ waarheid, lijkt mij niets meer pretentieuze prietpraat van mensen die menen een academische discipline te beoefenen; zij pretendeert dat haar beoefenaars zich kunnen opwerpen als rechters over wetenschappers wier wetenschap zij niet begrijpen.) Ook de rest van het oordeel van Perutz over Geison laat niets aan duidelijkheid – en bijtend cynisme – te wensen over, maar zal ik niet verklappen: er moet tenslotte wat te lezen overblijven.

Inmiddels is het tweede deel van het boek ‘How to make discoveries’ al ruim aangebroken. Hoewel ook dit deel de moeite waard is om te lezen, vind ik het minder indrukwekkend dan het eerste deel. Mogelijk komt dat omdat ik van een aantal onderwerpen de geschiedenis al ken, al ken ik niet de verhalen van de wetenschappers die achter deze ontdekkingen schuilgaan. Er volgt een hoofdstuk dat de ontdekking van vitamine C behandeld, en de ontdekking van vaccins en antibiotica ter voorkoming en behandeling van de verschillende infectieziekten, waarvan er meerdere in de geschiedenis vele mensenlevens hebben gekost. De ontdekking en ontwikkeling van de verschillende medicamenten tegen malaria en tuberculosis was mij deels onbekend. En niet voor het eerst is er de waarschuwing dat antibiotica in handen van onoordeelkundige artsen, in combinatie met het niet opvolgen van de behandelvoorschriften, al snel hun werkzaamheid kunnen verliezen, hetgeen vooral geldt voor de langdurige combinatietherapie die nodig is om tuberculosis effectief te behandelen. Onder andere is daardoor het beroep van medisch microbioloog ontstaan: maar zij blijken aan een andere besmettelijke ziekte te lijden, die zo mogelijk nog schadelijker is voor de maatschappij: de combinatie van grootheidswaanzin en zelfoverschatting, die er toe leidt dat ze maatschappelijke ‘behandeladviezen’ geven die de patiënt (de maatschappij) alleen maar zieker maken. En daarmee het vertrouwen van mensen in de geneeskunde ernstig schaden. We hebben de gevolgen (bijna) aan den lijve kunnen ondervinden.

Daarna volgt een hoofdstuk over de covalente verbindingen en waterstofbruggen. Ook dat was voor mij geen nieuwe materie, en wellicht is het daarom dat ik dit hoofdstuk een van de mindere vond. Daarna volgen nog een aantal hoofdstukken waarin de betekenis en gevolgen van bepaalde wetenschappelijke ontdekkingen meer op de voorgrond staan. De ontdekking van DNA en de structuur ervan komen allemaal aan de orde, en ook Darwin passeert de revue, evenals Karl Popper en zijn falsificatietheorie. Zonder meer boeiend, maar minder indrukwekkend dan de eerste hoofdstukken, al is de beschrijving van het duo Watson en Crick, het tweetal dat ontdekte dat het DNA een dubbele helix vormt, zonder meer vermakelijk. En natuurlijk komt het molecuul waarvoor Perutz zelf de Nobelprijs won, hemoglobine, inclusief de twee belangrijkste genetische ‘defecten’ thalassaemie en sikkelcel anaemia, uitgebreid aan de orde. De hoofdstukken over de opheldering van de structuur van hemoglobine en de uitvinding van de röntgenkristallografie zijn erg technisch, en hoewel ik van beide wel enige voorkennis had, vond ik ze moeilijk. Ik denk dat zich hierbij wreekt dat een wetenschapper die zich meer dan 40 jaar met die materie heeft bezig gehouden, en zoveel weet van het onderwerp, er te makkelijk van uitgaat dat de lezer wel voldoende achtergrondkennis beschikt om zijn verhaal te begrijpen. Ik kan me voorstellen dat mensen zonder enige achtergrondkennis deze hoofdstukken aan zich voorbij laten gaan. En toch zou ook dat jammer zijn, omdat zij daarmee het verhaal missen van de uitvinders van de röntgenkristallografie, vader en zoon Braggs.

En dan, kort voor het einde van dit deel van het boek, toch weer een parel genaamd ‘The Top Designer’, waarin eerst het boek van Steven Vogel wordt besproken, waarin de parallellen worden beschreven tussen hoe de natuur een mechanisch probleem ‘oplost’ en hoe door mensen bedachte technieken dat doen. Deze bespreking gaat vloeiend over in de bespreking van een boek van François Jacob, ‘Of Flies, Mice and Men’. Opeens komen religie en wetenschap heel dicht bij elkaar te staan, en wordt duidelijk dat ook de evolutietheorie qua verklaringen haar grenzen heeft. En duidelijk wordt dat ook wetenschap haar grenzen van begrip van natuurlijk fenomenen heeft, en dat grenzen weliswaar verlegd kunnen worden, maar daarmee ook het alomvattend weten van wat er zich in en buiten ons afspeelt in fysiologie en de natuur steeds verder uit beeld raakt. Prachtig is de volgende passage uit het essay, waarin Jacob wordt geciteerd, een quote waar ik me als voormalig neuroloog heel goed in herken: “There might indeed be a limit tot the degree of complexity that we can comprehend, such as the interactions between thousands of genes or between the billions of neurons in our brain. Jacob fears that “the human brain may be incapable of understanding the human brain”. I share his fears.” (Er zou inderdaad een grens kunnen zijn aan de mate van complexiteit die we kunnen bevatten, zoals de interacties tussen duizenden genen of tussen de miljarden neuronen in onze hersenen. Jacob vreest dat “het menselijk brein niet in staat is het menselijk brein te begrijpen”. Ik deel zijn vrees.) Het is de bescheidenheid die ik bij vele van moderne wetenschappers en ook artsen mis, die blijkbaar van mening zijn dat er geen grenzen aan de kennis zijn, en er geen beperkingen bestaan in hún kennis en wijsheid. En daarmee in een keer duidelijk maken hoe beperkt ze zijn, en hoe weinig ze zich bewust zijn van de enorme complexiteit van de natuur en haar vele onopgeloste mysteries.

Een volgend hoofdstuk gaat over de ontwikkeling van hormonale anticonceptie en de uitvinding van de morning-after pil, beiden ontwikkeld door mannelijke wetenschappers. Daarbij wordt natuurlijk ook het vraagstuk abortus besproken. Hoewel het nooit een lichtvaardige en gemakkelijke beslissing zou moeten zijn, is in mijn ogen de lichamelijke autonomie een primair grondrecht, waarmee mijns inziens de vrouw het laatste woord heeft, en niet de kerk of de staat. En wat men ook van abortus vindt, het feit dat er per jaar nog steeds enkele honderdduizenden vrouwen overlijden door een mislukte abortus, en een veelvoud van hen ernstig verminkt wordt, en niet zelden onvruchtbaar, zou een krachtig argument moeten zijn voor het legaliseren van abortus in de landen waar dit nog niet het geval is. En nee, dat heeft nog nooit tot een toename van het aantal abortussen geleid, eerder tot het tegendeel.

Vervolgens is er een hoofdstuk over de nucleaire installatie in Sellafield, een dorp in Noordwesten van Groot-Brittannië, die daar gebouwd werd om plutonium te produceren om er een atoombom mee te maken. In 1957 gebeurde een ongeluk bij het regenereren van de grafiekstaven, met als gevolg dat een hoogradioactieve damp over de omgeving verspreid werd. Ook dit verhaal maakt duidelijk dat mensen vooral leren van de fouten die ze maken, en onze kennis beperkt is en ook altijd beperkt zal blijven, iets dat als een rode draad door het boek loopt. Er werd wat af geprobeerd en geprutst alvorens belangrijke ontdekkingen werden gedaan. Wat zou het goed zijn om aankomende wetenschappers dat als belangrijkste boodschap voor de rest van hun leven mee te geven.

De sectie van het boek ‘Right & Wrongs’ besluit met een bespreking van het boek ‘Five Days in London, May 1940’, van de schrijver John Lukacs, waarin duidelijk wordt gemaakt dat Winston Churchill de oorlog weliswaar niet had kunnen winnen zonder de hulp van Rusland en de V.S., maar dat hij in die vroege dagen van de Tweede Wereldoorlog er in zijn eentje voor zorgde dat de oorlog niet op dat moment al verloren werd. Het essay beschrijft de meningsverschillen en spanningen tussen Churchill, Chamberlain, de voorganger van Churchill en Lord Halifax, de toenmalige minister van buitenlandse zaken. Chamberlain en Halifax wilden dat Mussolini als onderhandelaar op zou treden om tot een verdrag met Hitler te komen. Churchill was mordicus tegen, omdat hij geloofde dat de voorwaarden die Hitler zou stellen onacceptabel zouden zijn, en een eventueel verdrag met Hitler zou leiden tot een ondergang van het Britse rijk, en het verlies van moreel van het Britse volk. Het was deze opstelling die er toe leidde dat Mussolini Groot-Brittannië de oorlog verklaarde, maar heeft er waarschijnlijk ook toe bijgedragen dat Hitler Rusland binnenviel, en uiteindelijk ook de V.S. de oorlog verklaarde. En daarmee de ondergang van de nazi’s inluidde. Het is een mijns inziens een van de pareltjes in het boek, maar wellicht heeft dat te maken met mijn fascinatie voor de Tweede Wereldoorlog.

Inmiddels ben ik aanbeland bij het deel ‘More about discoveries’, met daarin ook enkele kortere essays. Een daarvan gaat over Hans Krebs, de man die de citroenzuurcyclus beschreef, een essentieel biochemisch onderdeel van het proces waarin glucose wordt omgezet in energie, water en koolstofdioxide. Deze cyclus wordt ook wel de ‘Krebs-cyclus’ genoemd. Vier maanden nadat hij door de decaan werd geprezen om zijn wetenschappelijke kwaliteiten, kreeg hij van dezelfde decaan de ‘kennisgeving van onmiddellijke verwijdering uit het ambt’, een maatregel ingesteld door de nazi’s, waarmee joden uit alle academische beroepen werden gezet. Natuurlijk weet ik van de onmenselijke wreedheden die de nazi’s begingen ten opzichte van de joden, en toch ben ik ontzet als ik lees welk manifest werd verspreid door de leden van de Freiburgse studentenvakbond, genaamd ‘Manifest tegen de on-Duitse geest’: “Our most dangerous adversary is the Jew and who serves him. The Jew can only think as a Jew. If he writes German he lies. The German who writes German, but thinks un-German is a traitor…” (Onze gevaarlijkste tegenstander is de Jood en wie hem dient. De Jood kan alleen als Jood denken. Als hij Duits schrijft, liegt hij. De Duitser die Duits schrijft, maar on-Duits denkt, is een verrader.) Een collega stuurde het manifest naar Krebs, die toen al gevlucht was naar de V.S., vergezeld gaande van een persoonlijke brief om hem een hart onder de riem te steken. Zijn brief werd echter onderschept door de nazi’s, hetgeen hem de status ‘vijand van de staat’ opleverde en tot gevolg had dat hij in de gevangenis eindigde.

Maar Krebs was niet alleen een excellent wetenschapper, maar ook een uitzonderlijk mens. Twintig van zijn familieleden eindigden in de gaskamer, maar desondanks had hij na de oorlog de grootsheid om te zeggen: “To be anti-German seems to me just as bad as being antisemetic.” (Anti-Duits zijn lijkt me net zo erg als antisemetisch zijn.) Woorden schieten hier tekort.

Er is eigenlijk geen hoofdstuk dat niet de moeite van het lezen waard is. Is er een hoofdstuk over de hoogleraar parasitologie David Keilin, een wetenschapper die gekleurde enzymen genaamd cytochromen bestudeerde, op voorhand niet het meest boeiende onderwerp, volgt er onverwacht een hilarische anekdote over een zekere Warburton die een Siberische tick in zijn boter vond. Het beestje veroorzaakte een internationale rel. En dat is niet alles. Als een goede vriend David Keilin komt troosten omdat de Nobelprijs aan hem voorbij zou gaan, antwoordt Keilin; “When I stand at the Gates of Heaven, St. Peter is not likely to ask me whether I have brought with me the Nobel Prize.” (Als ik voor de hemelpoort sta, zal Petrus me waarschijnlijk niet vragen of ik de Nobelprijs heb meegebracht.) Zou ik een internationaal vermaard wetenschapper zijn geweest, acht ik het goed mogelijk dat ik het zelf zou hebben gezegd.

Het laatste hoofdstuk dat niet door Perutz geschreven is omdat het over hemzelf gaat, mag niet onbesproken blijven. Het schetst het beeld van een dromerige kleine jongen, die voorbestemd was om rechten te gaan studeren. Zijn eerste populariteit verkreeg hij doordat hij roodvonk kreeg, hetgeen zijn klasgenoten drie vrije dagen opleverde omdat alle klaslokalen ontsmet moesten worden. Ze bedankten hem middels een brief die door al zijn klasgenoten werd ondertekend.

Perutz werd echter geen advocaat, omdat zijn schoolhoofd hem wist te interesseren voor scheikunde. En Perutz wist al snel dat hij een ‘groot probleem’ in de scheikunde wilde oplossen. Dat probleem vond hij in het determineren van de structuur van eiwitten, waarover op dat moment nog nauwelijks iets bekend was. Het leidde er toe dat hij tientallen jaren van zijn leven bezig was om de ruimtelijke structuur van hemoglobine vast te leggen middels röntgenkristallografie, een prestatie die hem de Nobelprijs voor scheikunde opleverde, samen met John Kendrick. Maar daar gaat het hoofdstuk niet over. Het gaat over de mens Perutz. Natuurlijk is de karakterschets positief: hoe kan het ook anders in een bundel van essays die door hem werd geschreven. Toch bevestigd de beschrijving van de auteur de indruk die ik al kreeg uit de essays zelf. Aanvankelijk lijkt het hoofdstuk een samenvatting van het leven van Max Perutz, en de vele tegenslagen die hij tegenkwam, zowel wetenschappelijk als ook persoonlijk. Die had hij zelf naar mijn mening beter geschetst in zijn eigen stukken, maar later in het hoofdstuk komen onderwerpen aan de orde die hij niet zelf besprak in zijn essays. De beschrijving van de laatste ontmoeting met andere wetenschappers in het openbaar, 14 weken voordat hij overlijdt, is ronduit ontroerend.

Het belangrijkste wat in dit hoofdstuk wordt geschreven, is hoe volgens Perutz ‘goede wetenschap’ ontstaat. Ja, ontstaat, niet hoe goede wetenschap wordt bedreven: “…because creativity in science, as in arts, cannot be organised. It arises spontaneously from individual talent. Well-run laboratories can foster it, but hierarchicial organisation, inflexible, bureaucratic rules and mountains of futile paperwork can kill it. Discoveries cannot be planned; they pop up, like Puck, in unexpected corners.” (…omdat creativiteit in de wetenschap, net als in de kunst, niet kan worden georganiseerd. Zij ontstaat spontaan uit individueel talent. Goed geleide laboratoria kunnen het bevorderen, maar hiërarchische organisatie, starre, bureaucratische regels en bergen nutteloos papierwerk kunnen het doden. Ontdekkingen kunnen niet worden gepland; ze duiken op, zoals Puck, in onverwachte hoekjes.) Vele van de door Perutz beschreven wetenschappers zouden in de huidige academische bolwerken zijn afgehaakt, als ze al een kans hadden gekregen hun onderzoek te doen, en hadden hun ontdekkingen nooit kunnen doen in de hedendaagse academische cultuur. De academie is al lang geen vrijplaats meer voor originele en kritisch denkers. Dogma en middelmaat hebben hun plaats ingenomen.

Het boek besluit met een hele reeks aan citaten, algemene wijsheiden, uitspraken waar ik verzot ben, omdat er vaak een grote wijsheid en troost van uitgaat. Beiden zijn hard nodig in deze tijd, tenminste, dat zou je denken, maar deze bundel essays maakt duidelijk dat hier in alle tijden een groot gebrek aan geweest is, en dit waarschijnlijk altijd zo zal blijven. Bij sommige mensen komt de wijsheid met de jaren, maar bij het overgrote deel van de mensheid helaas niet. En tot mijn grote verrassing opent die verzameling met bovenstaande Nederlandse spreuk, een van de spreuken die bij ons op een tegeltje op de schoorsteen stond, een uitspraak die mijn moeder tot lijfspreuk had gemaakt, maar voor mijn gevoel pas echt berustte in hoe haar leven was gelopen in de laatste weken voor de dood, toen ik haar stil in gedachten voor onze boerderij op een bankje zag zitten, enerzijds bleek en grauw door de amyloidosis die haar nieren en hart hart ernstig aangetast hadden, maar anderzijds nog steeds met de rode wangen die ze altijd had, genietend van de vroege lentezon. Zo had ik mijn moeder nog nooit gezien. Een week later overleed ze. Pas later realiseerde ik me dat zij op dat moment al moet hebben aangevoeld dat haar tijd bijna gekomen was. Geen strijd meer, geen verbetenheid, alleen nog berusting. Mijn moeder vocht haar leven lang, maar niet tegen de dood. Met hem had ze zich waarschijnlijk al verzoend sinds de dood van mijn oudere broer.

Het boek bevat ook een ernstige waarschuwing, die precies 422 pagina’s in beslag neemt: Not all great men are good men. Een scherp en wetenschappelijk briljant intellect wordt niet automatisch vergezeld van een zuiver moreel kompas. Goed, de wetenschappers die deelnamen aan het Project Manhattan vreesden dat het Duitsland van Hitler eerder een atoombom tot zijn beschikking zou hebben, een middel dat hij zonder een moment twijfel zou hebben ingezet. Maar wat bezielde de Russische wetenschapper Sahkarov om steeds krachtiger waterstofbommen te willen maken? Hem werden pas de ogen geopend voor de misdaden die Josef Stalin ten opzichte van zijn eigen volk bedreef na het lezen van het boek van Roy Medvedev, ‘Let History Judge’. Langzaam verdween hij uit de hoogste wetenschappelijke en politieke kringen van de Sovjet Unie, en werd langzaam een dissident die streed voor de rechten van de mens. Uiteindelijk werd hij verbannen naar Gorky, waar hij werd bewaakt door een heel regiment van de toenmalige KGB. Maar voordat hij deze transformatie had doorgemaakt, hadden zijn grote wetenschappelijke talenten het meest krachtige atoomwapen voortgebracht dat de mensheid kent, maar hem niet beschermd tegen de kwade bedoelingen van de machthebbers voor wie hij werkte. Wat ging er in zijn hoofd om?

En wat te denken van Lord Cherwell, de wetenschappelijk adviseur van Churchill, die John Desmond Bernal en Solly Zuckerman vroeg om te onderzoeken wat de effecten van de Duitse bombardementen waren op de fysieke schade, het aantal slachtoffers en op het ziekteverzuim onder de Britten en het effect op hun moreel. Dit om de effecten van massale bombardementen door de geallieerden van Duitsland in te schatten. Het oordeel van Bernal en Zuckerman was dat dit weinig effectief was en wellicht zelfs contraproductief zou kunnen zijn. Maar Lord Cherwell wachtte hun oordeel niet af, en adviseerde Churchill om de bombardementen wel uit te voeren, omdat volgens hem hiermee Duitsland tot overgave kon worden gedwongen. Andere wetenschappers waagden dit te betwijfelen, maar ook zij werden niet gehoord. Met als gevolg dat tienduizenden Duitsers, waaronder vele vrouwen en kinderen, een volstrekt zinloze dood stierven, en een groot deel van het Duitse erfgoed werd vernietigd. Met absoluut dieptepunt het bombardement van Dresden, niets minder dan een oorlogsmisdaad, omdat het geen enkel strategisch doel diende. Maar de overwinnaar pleegt geen oorlogsmisdaden, dat recht is voorbehouden aan de verliezer.

What else is new?

Hoe verschrikkelijk sommige gebeurtenissen die in het boek beschreven worden, gaat er toch een vorm van troost uit van de verschillende essays. Ik dacht dat de waanzin die in de afgelopen jaren over ons uitgestort is, een nieuw dieptepunt was in de geschiedenis. Hoe kon ik zo dom en zo naïef zijn? Arrogantie en zelfoverschatting zijn van alle tijden, en niet alle wetenschappelijke adviseurs kunnen in hun grootheidswaanzin het onderscheid maken tussen wetenschap en hun eigen mening. En niet alle wetenschappers kunnen die mening scheiden van wat ze aan wetenschappelijke kennis te berde kunnen brengen. En de belangrijkste les is dat een zuiver moreel kompas niet voorbehouden is aan wetenschappers. De voorbeelden in de laatste jaren zijn legio, maar dit boek leert dat het nooit anders is geweest.

En toch, dit boek verdient het om af te sluiten met een lach, omdat de boodschap zo herkenbaar is, maar het blijkbaar in het verleden niet anders was, getuige de uitspraak van Wolfgang Pauli.

“Ich habe nichts dagegen, wenn Sie langsam denken, Herr Dokter, aber ich habe etwas dagenen, wenn Sie rascher publizieren, als Sie denken.”

(Ik vind het niet erg als u langzaam denkt, Herr Dokter, maar wel als u sneller publiceert dan u denkt.)

Wat een monumentaal boek. Zoals ik al zei: een boek dat gelezen moet worden. Ook al denkt u langzaam en publiceert u niets.